Posts tonen met het label Publieke Werken. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Publieke Werken. Alle posts tonen

12 apr 2016

Hildo Kropbrug en Kinderbrug (419 & 420)

De afgelopen tijd heeft het blog SPQA stilgestaan, omdat ik bezig was met een groot project. Op 22 april komt het resultaat, het boek Piet Kramer, bruggenbouwer van de Amsterdamse School uit bij uitgeverij Stokerkade. Als voorproefje geef ik graag een klein deel prijs dat gaat over een brug die mij persoonlijk aan het hart gaat, omdat ik zelf als kind in de buurt heb gewoond. Het buurtje rondom het Vossiusgymnasium, waarvan de Herman Heijermansweg een belangrijke as vormt tussen het Muzenplein en de Diepenbrockstraat is waar ik mijn jeugd heb doorgebracht. Het plantsoen van de brug was toen al jaren niet onderhouden en volledig overwoekerd. Het beeld met het paard dat een kind lijkt te zullen vertrappen had voor mij eerder een lugubere dan een sierlijke connotatie. Het is pas veel later, nadat ik de symboliek van het beeldhouwwerk en de details van het ontwerp heb ontdekt, dat ik de schoonheid van het ensemble ben gaan waarderen. Nu echter is het voor mij één van de meest kenmerkende projecten van Piet Kramer, waarbij zijn visie over wat een brug voor een stad zou kunnen betekenen, in alle aspecten wordt getoond.


Twee bruggen, één ontwerp
Waar het Amstelkanaal de Boerenwetering kruist, splitst deze zich richting het westen in tweeën. Hierdoor ontstaat een vijfsprong van watervaarten dat werkt als een scharnierpunt, waarmee de twee helften van Plan Zuid worden verbonden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Berlage voor deze plek iets bijzonders in gedachten had. Zijn eigen visie bevatte onder andere een opera die hier half in het water stak waarbij brede groene wallen aan rustzoekers de gelegenheid moesten bieden om ’s zomers te genieten van het water terwijl de boten van een roeivereniging af en aan zouden varen. Met kleine zitplekjes, veel groen en subtiele hoogteverschillen moest hier een uiterst romantische plek ontstaan. Hoewel de roeivereniging zich hier wel heeft gevestigd, kwam op de plek van de opera echter een modernistisch hotel van een achttal verdiepingen en een tankstation. Ook de groene wallen hebben uiteindelijk niet het karakter gekregen die Berlage zich had voorgesteld. Ondanks de waarschijnlijke teleurstelling, is dit waterplein nog steeds één van de meest karakteristieke plekken van Amsterdam Zuid geworden en biedt het zicht op de algehele visie die men voor ogen had.

Rondom de waterkom zouden over vier van de vijf waterwegen een brug komen, welke in tweetallen ‘in architectonisch verband’, dus als geheel werden ontworpen . De twee noordelijke bruggen, die de Van Hilligaertstraat en de Stadionweg met elkaar verbinden, werden al tussen 1925 en 1927 gebouwd. De omliggende bebouwing was nog niet zo ver gevorderd, waardoor de noodzaak voor de twee zuidelijke gelegen bruggen pas enkele jaren later ontstond. Deze bruggen, welke later de Hildo Kropbrug en de Kinderbrug werden genoemd zijn pas in 1931 opgeleverd, maar zij vormen ongetwijfeld het meer spectaculaire paar.


De twee bruggen ontvouwen zich als één geënsceneerd ensemble over het Muzenplein en worden met elkaar verbonden door een lager gelegen plantsoen aan het water, met als apotheose een enorme zuil met wellicht het bekendste werk van Hildo Krop. Het is duidelijk dat Kramer de visie van Berlage voor dit stukje stad deelde en de potentie voor romantiek van de plek inzag. Met een budget van f440.000,- voor beide bruggen, waar eerdere bruggen nog rond de f150.000,- kostten, was het veruit het duurste bruggencomplex tot dan toe . Het budget ging op aan uitbundig smeedijzerwerk, natuurstenen elementen, waaronder bijzondere organisch gevormde brugpijlers en een uitgebreid beeldhouwprogramma. Overigens is de kostprijs per brug hierna alleen maar gestegen.

De bruggen hebben beide een breedte van 30 meter en overspannen respectievelijk 22 en 16 meter . Het technische gedeelte van de bruggen werd zoals gewoonlijk verzorgd door Kramer’s leidinggevende ingenieur, waar hij innig mee samenwerkte. In het geval van de bruggen 419 en 420 was het C. Biemond, die deze positie tot 1937 bezat. Kramer tekende tussen 1926 en 1929 aan de bruggen. Zij werden aanbesteed in juli 1930 en waren eind 1931 gereed.


Compositie van onderdelen
Het werd een rijke compositie van opvallende onderdelen in de openbare ruimte, waarbij ook de beplanting een grote rol speelden. Het ontwerp ging aanvankelijk dan ook verder dan alleen de bruggen en het huidige plantsoen. Zowel aan de Apollolaan, de Churchill-laan (toen nog Noorder Amstellaan) als aan de Herman Heijermansweg (dat op de tekening nog als Parnassuskade staat aangegeven), begon de weg met een door Kramer aangelegd plantsoen. Het terrein tussen deze laatste weg en de Boerenwetering is op het kaartje nog als een brede groene strook gedacht. Hier zijn na de oorlog een reeks villa’s gekomen als tegenhanger van die aan de overzijde van het water.

In het geheel zijn verder een transformatorhuisje en een bouwwerkje opgenomen dat moest dienen als een schaftlokaaltje en bergplaats voor de afdeling beplantingen van Publieke Werken . Deze afdeling, die verantwoordelijk was voor het onderhoud van groen in Amsterdam, had op verschillende plekken in de kleine huisjes om het tuingereedschap in op te bergen. Het unieke onderdeel waarmee ook de relatie tot de waterpartij werd verkregen, was echter een waterterras met negen gelijkvormige beeldjes met kinderen van evenzoveel verschillende beeldhouwers. Het was Kramer die het kinder-thema bedacht, waar de brug later zijn (onofficiële) naam aan zou danken.

Beeldhouwwerk
In de aanloop naar de brug was de monopoliepositie van Hildo Krop bij de gemeente onder druk komen te staan. Door zijn unieke aanstelling had hij jarenlang het overgrote deel van alle opdrachten voor de gemeente mogen uitvoeren. In een tijd waarin beeldhouwers het financieel vaak lastig hadden, leverde de voorkeursbehandeling frustratie en bezwaren op bij monde van de vakvereniging van beeldhouwers en de afdeling kunstzaken van de gemeente. Vlak voor de totstandkoming van de Kinderbrug had het pleidooi vaste voeten gekregen en werd er besloten om ook eens andere beeldhouwers gemeentelijk werk te gunnen. Kramer gaf negen beeldhouwers de opdracht om ‘een vrijstaand kinderfiguurtje met beestje of speelgoed, leeftijdgrens 4-5 jaar’ te maken. De beeldjes kwamen als een rij zuilen langs het water te staan. Ondanks de grote diversiteit in de kunstenaars heeft het resultaat een bijzonder homogene verzameling opgeleverd van wat als de belangrijkste beeldhouwers van het moment kan worden beschouwd.

Jongen met golvend haar en vis (Marinus Vreugde), Meisje met kat en bal (Hubert van Lith), Meisje met poes en schildpad (Louise Beijermans), Meisje met hond, kat, vogel en bloemen (Frits van Hall), Meisje met pop en bloemen (Willem Ijzerdraat), Meisje met schaap en lam (Frans Werner), Meisje luisterend aan schelp en pootjebadend (Theo Vos), Meisje met hond en kat (Jaap Kaas) en Kind bij bizonkop (Jan Trapman). Kramer’s jongste dochter, Melisande Kramer stond model voor het beeld van Frans Werner.

Ondanks de kans die andere beeldhouwers werd gegunt, kreeg Krop alsnog de mooiste opdracht, toen hij werd gevraagd voor de overige beeldengroepen waar het kinderthema overigens in terug komt. Bij brug 420, bij de Churchill-laan, vormen twee pijlers de sokkels van beelden van kinderen die met dieren spelen, een jongen met konijntjes en een meisje met een eekhoorn. Bij de andere brug, over het Zuider Amstelkanaal bevinden zich twee adolescente jongeren in een roeiboot. Tussen de twee bruggen staat hoog boven het geheel het beeld met een steigerend paard en een jong meisje, ‘De onbevangenheid der mensen, tegenover het leven’. Waar Kramer het overkoepelende thema voor de twee bruggen bedacht, is het waarschijnlijk Krop zelf geweest die hiermee aan de slag ging en een laag aan symboliek aan de werken heeft toegevoegd. Deze symboliek werd bij de oplevering in 1931 beschreven in een krantenartikel in het Algemeen Handelsblad, waarvan de tekst hieronder is weergegeven. Door een karaktertrek die kinderen eigen is te verwerken tot een bijna filosofisch gegeven, bracht Krop het thema ook figuurlijk naar een nieuwe hoogte.


Een groote levende zuil rijst op, een zuil van graniet, en uit die zuil groeit een kind en uit diezelfde zuil is het paard gehakt. Een granieten paard, gestyleerd, -de suggestie van een paard, in den geest van Chineesch snijwerk. Zie toe, het paard lacht en het kind staat tusschen zijn voorpooten. De beeldhouwer zag het paard als een van de sterkste, tevens driftigste en edelste beesten van de wereld, maar een, dat uit zichzelf nooit een mensch zal vertrappen. Schijnbaar zal nu dit kind vernietigd werden, - maar het speelt met de hoeven, welke het eigenlijk moesten verpletteren en het kijkt den toeschouwer aan met een blik, waarin te lezen staat: wat 'denken jullie nu eigenlijk wel hiervan ? Het onbevangen kind, in argeloos vertrouwen. En óók: de menschheid, onbewust van het gevaar achter zich, het gevaar, dat altijd achter den mensch aankomt.

Nog twee beeldhouwwerken van Hildo Krop vertoont de brug over de Boerenwetering, alle figuren organisch met het steen samengegroeid. Zij stellen voor een jongen en een meisje van ongeveer twaalf jaren, sprekend met de dieren, gelijk dien leeftijd eigen is. De jongen redeneert met de konijntjes, het meisje met een eekhoorntje. Maar het sterkst spreekt tot ons de eerstgenoemde hooge zuil haar symbolieke taal. Langs het water, dat tusschen beide bruggen de verbinding vormt, komen nog zeven kinderfiguurtjes, alle opstijgend uit 1m hooge zuilen, te staan, - werk van zeven [negen – red.] verschillende beeldhouwers.

De brug over het Zuider-Amstelkanaal kanaal wordt door twee baksteenen kolommen met beeldhouwwerk afgesloten, wederom een schepping van Hildo Krop. Zij stellen voor een jongen en een meisje van vijftien jaar, plat op den buik op een schuitje liggend, het hoofd opgeheven, den blik scherp naar voren gericht om te zien hoe zij hun bootje moeten besturen. Symbool van den mensch, die de eigen levenshulk over de levensbaren moet sturen...

Het boek Piet Kramer, bruggenbouwer van de Amsterdamse School is vanaf 22 april te verkrijgen bij onder andere Museum Het Schip, het Stedelijk Museum en Amsterdamse boekhandels.



Bronnen:
- Bouw van twee bruggen, Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29-10-1929
- Aanbesteding, Het Volk, 04-07-1930
- Symboliek van bruggen en beelden, Algemeen Handelsblad, 01-07-1931
- Mieras, J.P. 1932, 'Over een beeldhouwwerk', Bouwkundig Weekblad, jg 53, no 1, pg 6-8
- Teeuwisse, J. 1987, Leven en werk van beeldhouwer-tekenaar Jaap Kaas, Impress, Amsterdam/Utrecht

Beeld:
- Foto's Pim van Schaik
- Kaartje: Algemeen Handelsblad 1929
- Historische foto brug: Het Nieuwe Instituut (CC0)
- Historische foto's beeldhouwwerk: Bouwkundig Weekblad





Lees meer...

1 okt 2013

Renovatie P.L. Kramerbrug voltooid

Enige tijd geleden vermeldden wij al dat de P.L. Kramerbrug (brug 400) zou worden gerenoveerd. Deze brug, die wordt gezien als één van de meest kenmerkende bruggen van de Amsterdamse wereldrecordhouder bruggenbouwen heeft een nieuwe moderne constructie gekregen, zonder dat daarvoor het uiterlijk is aangetast. Het smeedijzerwerk en metselwerk is daarbij hersteld.

Er is gewerkt aan de brug tussen juni 2012 en september 2013, waarna de brug weer feestelijk is geopend. Hieromheen zijn tevens enkele evenementen georganiseerd.

Museum Het Schip organiseert tussen 28 september en 15 december op iedere zaterdag en zondag een rondleiding tussen 14.00-15.30 uur over Piet Kramer die de belangrijkste werken van Kramer inclusief de P.L. Kramerbrug meeneemt. Andere werken zijn de bebouwing aan het Van der Helstplein, de Dageraad en de bebouwing aan de Vrijheidslaan.

Bij Museum Het Schip staat Piet Kramer daarnaast de komende tijd extra in de schijnwerpers. Zo is er een kleine Piet Kramer expositie in het bezoekerscentrum van de Dageraad, met fotomateriaal en enkele objecten

Voor meer informatie en beeldmateriaal over de renovatie van de brug kunt u kijken op de website van de gemeente Amsterdam:
amsterdam.nl/amsteldijk

De gemeente Amsterdam heeft tevens een korte film online gezet over de renovatie van de brug:




Lees meer...

16 sep 2013

Sweets. Tot 21 september in het ARCAM.

Wie nog niet naar het ARCAM is geweest naar de tentoonstelling 'Sweets' moet dit zeker nog in zijn agenda zetten de komende week. 'Sweets' geeft een overzicht van alle brugwachtershuisjes in Amsterdam. Het eerste huisje dateert uit 1673, het laatste uit 2009. De tentoonstelling is een combinatie van architectonische vernuftigheid en cultuurhistorische diepgang. De tentoonstelling is ontworpen door het architectenbureau space&matter. Toegang tot de tentoonstelling is gratis.

Wanneer je de het markante gebouwtje van ARCAM betreedt is het eerste wat je opvalt de zee aan witte maquettes. Elk brugwachtershuisje is tot in het detail nagemaakt. Elk huisje is onder een kleurcode geschaard die aangeeft uit welke tijdsperiode het huisje komt. Het grote tekstbord bij de ingang legt de bezoeker uit dat de brugwachtershuisjes op het punt staan hun oorspronkelijke functie te verliezen en dat het daarom tijd wordt dat er nagedacht over de toekomst van deze huisjes. Het is de enige tekst op deze verdieping. Wel wordt er een publicatie verkocht met heldere informatie over elk huisje, en zelfs een plattegrond van Amsterdam die je uitnodigt om een wandeling te maken langs alle brugwachtershuisjes van Amsterdam. Het is een mooi gezicht, al die huisjes, met daarachter nog meer Amsterdamse architectonische hoogstandjes, maar dat heeft meer met de plek van het ARCAM te maken dan met de tentoonstelling zelf.

Degene die de trap afdaalt naar de verdieping eronder, gaat letterlijk mee de diepte in. Waar de verdieping erboven slechts een historisch overzicht geeft, wil de tentoonstelling op deze vloer net wat verder gaan. Op deze verdieping zijn de afgelopen maanden workshops gehouden voor studenten van over de hele wereld, die zich mochten opgeven om na te denken over de herbestemming van de brugwachtershuisjes.
Dit wordt gedaan vanuit verschillende perspectieven op herbestemming, die professionals door de jaren heen hebben gehad. Deze perspectieven worden onderverdeeld in persoonlijkheden, van "de materialist" tot "de rebel". Hierdoor wordt de student gestimuleerd om elke keer op een andere manier naar het huisje te kijken. Ook het passerende publiek wordt uitgenodigd zijn of haar idee te stoppen in de ideeënbus. De beste ontwerpen en ideeën worden dan weer gehangen aan de ideeënwand. Verder is er daar de "wolk" die transformatie in de breedste zin van het woord aan de bezoekers toont, en ook weer als inspiratiebron dient voor de studenten. Ook kan iedereen in het archief kijken om zoveel mogelijk informatie op te zoeken over de huisjes.

Slechts één opmerking: de titel van de tentoonstelling werkt enigszins misleidend.
Wanneer men alleen de bovenste verdieping zou bekijken zou men denken dat de herbestemming al vast staat en de brugwachtershuisjes allemaal worden omgevormd tot hotelsuites. De ruimte eronder laat zien dat dit nog helemaal niet zeker is dat de deur nog wijd open staat voor iedereen om mee te denken aan nieuwe plannen. Daarom is dit een goede cultuurhistorische tentoonstelling waarbij de makers het niet bij het verleden gelaten hebben maar juist hebben gedurfd er een interactieve tentoonstelling van te maken waarbij de participatie van het publiek heel belangrijk is voor de uiteindelijke vorm en inhoud van het onderwerp.

Door: Mees
Foto's: Auteur


Op 11 september vindt er een lezing plaats waarbij het idee om de brugwachtershuisjes tot hotelsuites om te vormen wordt toegelicht.http://www.arcam.nl/lezingen/programma_nl.html
Op 20 september vindt er een debat plaats over de toekomst van de brugwachtershuisjes en is ook de finnissage.http://www.arcam.nl/discussies/programma_nl.html

De tentoonstelling wordt mede mogelijk gemaakt door: ARCAM, Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, Amsterdams Fonds voor de Kunst, SMS Reaal Fonds, Canal Company, Stadsarchief Gemeente Amsterdam, space&matter.


Lees meer...

11 mrt 2013

Restauratie Pieter Lodewijk Kramerbrug (Brug 400)

Brug 400 over het Amstelkanaal in de Amsteldijk wordt momenteel gerenoveerd. De bruggen van Amsterdam kregen aanvankelijk allemaal een nummer. Het is pas later dat ze werden vernoemd naar personen. De PL Kramerbrug is vernoemd naar haar ontwerper en met de kenmerkende bruggenhuisjes waar transformatoren in zitten ook één van de bekendste.

Pieter Lodewijk Kramer (1881-1961) was één van de meest veelzijdige architecten van de Amsterdamse School. Hij bouwde zowel arbeiderswoningen, als duurdere villa’s en in Den Haag is het magazijn van warenhuis De Bijenkorf van zijn hand. Zijn grootste verdienste echter was zijn bijdrage aan het aangezicht van Amsterdam waar hij zo’n veertig jaar verantwoordelijk was voor het ontwerp van alle bruggen van de stad.

Het beeld van Piet Kramer is dat van een excentrieke, flamboyante en onstuimige man vol emotie. Een mooie anecdote is dat hij wel eens ‘s zomers met de fiets door Amsterdam toerde. Hij had dan een bos rozen bij zich, die hij uitdeelde aan mooie dames die hij tegenkwam. De keerzijde was ook dat hij vaak kon uitbarsten in woede om kleine details.

Piet Kramer kwam in 1911 te werken voor Publieke Werken, de dienst die verantwoordelijk was voor de Amsterdamse bruggen en hij zou hier tot 1952 werken. Met de 220 bruggen (waarvan 70 voor het Amsterdamse Bos) die hij in die tijd maakte werd hij wereldrecordhouder bruggen bouwen. Aanvankelijk werkte hij hier als assistent onder esthetisch adviseur Joan van der Meij aan gebouwen, maar toen deze in 1919 vertrok, werd Kramer hoofd architect van de afdeling bruggen. Van der Meij had zich niet kunnen vinden in de reorganisatie van de dienst, waarbij verschillende afdelingen ontstonden met ieder een eigen architect en hij dus minder verantwoordelijkheden kreeg. Kramer had het juist prima naar zijn zin bij de dienst, omdat hij er verzekerd was van een vast inkomen. Hij werkte er slechts een paar dagen per week en daarom kon hij bovendien ook aan eigen opdrachten werken.

Brug 400
Brug 400 was voor Kramer de eerste brug die hij zelfstandig ontwierp. Door de schaarste in bouwmaterialen veroorzaakt door de Eerste Wereldoorlog kon de brug pas in 1922 worden gebouwd, maar deze was feitelijk al in 1917 ontworpen. Het is direct ook één van de meest kenmerkende bruggen in het oeuvre van Kramer.

Kramer was de eerste die in zijn bruggen beeldhouwwerk een prominente en enigszins vrije plaats gaf. Het idee van het totaalkunstwerk, dat één van de belangrijkste hoekstenen van de Amsterdamse School vormt, wordt zo werkelijkheid. Hij ging uit van een synthese van verschillende kunst- en nijverheidsdisciplines. Voor zijn bruggen maakte Kramer veelvuldig gebruik van beeldhouwwerk van Hildo Krop, die bij Publieke Werken een vergelijkbare aanstelling had als Kramer, echter als beeldhouwer verantwoordelijk voor het versieren van alle gemeentewerken. Het beeldhouwwerk op de PL Kramerbrug is dan ook uitgebreid: Aan de zijde van het Amstelkanaal vinden we, onder andere, tweemaal een afbeelding van een ridder met zwaard. Deze zijn in latere literatuur benoemd als Gijsbrecht van Aemstel, verwijzend naar de relatie met de rivier aan de andere zijde van de brug. Het feit dat hij tweemaal terugkomt maakt deze theorie echter minder sterk. Als sluitsteen bovenop de pijlers vinden we vier zeehonden. Ook vinden we nog tweemaal een mannenkop en tevens twee zittende zeerobben aan de uiteindes van de stenen balustrades aan de zijde van de Amsteldijk.

Hoewel de bruggen van Kramer tegenwoordig sterk worden gewaardeerd, was dit in de begindagen minder. Bij de eerste bruggen vond men de oplossingen nog speels en eigenaardig, later was er kritiek op het feit dat er weinig relatie was tussen de constructie en de esthetiek van de brug. Het werk van Kramer werd gezien als slechts decoratief en daarmee een architect onwaardig. De kritiek was niet geheel ongegrond. In de hoedanigheid van bruggenarchitect werkte hij altijd samen met ir. de Graaf, die het constructieve deel van de bruggen ontwierp. Kramer ontwierp slechts het uiterlijk van de bruggen, maar juist de samenwerking tussen de architect, constructeur en beeldhouwer maakt deze bruggen uniek en tot de mooisten van de stad. Ook de plek die Kramer gaf aan het siermetselwerk, -smeedijzerwerk en andere details past binnen deze gedachte. De verschillende materialen hebben elk een eigen functie en plek binnen de totale compositie en zijn tevens elk met een hoge mate van creativiteit tot het uiterste gebracht. Zijn werk zat dan vol romantiek en idealisme, maar zijn manier van werken was daarentegen sterk praktisch en doelgericht. Kramer was zelf ook een begenadigd smid. Hij zich hier in bekwaamd toen hij nog op het bureau van Eduard Cuypers werkte. De volgende quote van Gispen toont een ware bewondering voor zijn kunsten:

“Hij détailleert zelf en als het moet... dan smeedt hij zelf. Als de werkman wat beduusd staat te kijken tegen ingewikkelde vormen en aarzelt bij de uitvoering, gordt de architect het schootsvel aan, gaat achter het aambeeld staan en smeedt den verbaasden kerel een stuk voor, dat de vonken spatten.”

Kenmerkend aan de bruggen van Kramer is dat hij van zijn creaties meer trachtte te maken dan slechts een middel om een obstakel te overkomen. De bruggen werden ontworpen als prettige en sierlijke verblijfsplaatsen. Zo is er vaak ruimte voor bankjes, kleine pleintjes en is er aan groen gedacht. Maar wellicht het meest herkenbaar zijn de brughuisjes die Kramer regelmatig toevoegde. Hierin kregen uitéénlopende functies een plek. In het ontwerp van de brug 400 werden het transformatorhuisjes, maar in latere ontwerpen kwamen er kleine bedrijfjes of kiosken in.



Renovatie
De renovatie van brug behelst vooral het vervangen van de constructie die gemoderniseerd moet worden om het huidige verkeer aan te kunnen. Dit houdt onder andere in dat het metselwerk in de pijlers wordt vervangen voor beton. Het gaat echter alleen om het metselwek dat voor de interne constructie zorgde. Daaromheen wordt het siermetselwerk weer in oude staat hersteld. Tevens wordt het brugdek onzichtbaar verlengd, waarmee nieuwe brughoofden verder weg van het water voor verbeterde drukvang zorgen. Van de renovatie zal echter niets voor het oog zichtbaar zijn.

De restauratie is al aardig op gang, men is momenteel bezig de granieten elementen terug te plaatsen. Ook kan op het Flickr account van DIVV worden bijgehouden hoe de restauratie van het smeedijzerwerk van het hek vordert.

Het ontwerp van de brug behelsde niet alleen de brug zelf. Ook de landhoofden aan de Amsteldijk met bomen van waaraf in alle rust naar voorbijgaande bootjes op het water kan worden gekeken, hoorde bij het ontwerp. Ook deze bomen worden uiteindelijk weer op de oude plaats teruggebracht. Tenslotte worden de brughuisjes ook gerestaureerd.



Het filmpje hieronder van DIVV toont de geplande renovatie.




View Larger Map

Zie ook:
- Voortgang renovatie DIVV
- Meer informatie over het project op amsterdam.nl

Bronnen:
- Kohlenbach, B. (1994), Pieter Lodewijk Kramer, Architect van de Amsterdamse School, V+K publishing
- Boer, W. De en Evers, P. (1983), Amsterdamse bruggen. 1910-1950, Amsterdamse Raad voor de Stedebouw
- Informatie op de site van Amsterdam.nl

Foto's
- Historische foto: Beeldbank Stadsarchief
- Piet Kramer: Ons Amsterdam 1970
- Gijsbrecht van Aemstel & foto brug: Wikipedia
- Voortgang renovatie: SPQA Amsterdam
- Schema renovatie: Amsterdam.nl

Lees meer...

29 jul 2012

De Remise Tollensstraat in West wordt multifunctioneel complex De Hallen

Het complex De Hallen is een verlaten tramremise op een terrein tussen de Kinkerstraat, Ten Katestraat en Bellamyplein in Amsterdam West, opgeleverd rond 1903 en in gebruik tot 1996. Het gebouw, als industrieel erfgoed inmiddels een rijksmonument, bestaat uit parallele hallen, tussen 75 en 100m lang, die gebruikt werden voor opslag en later onderhoud aan trams en bussen van het GVB. Vooral opvallend is het getande aanzicht aan het Bellamyplein en de mooie dienstwoningen ontworpen door de dienst Publieke Werken.

Na 1996, toen de werkplaats van het GVB verhuisde naar Diemen, is het complex gebruikt voor het opslaan van museumtrams van het Amsterdams openbaar vervoer museum (AOM), welke hier tot 2005 gebruik van maakte. De herontwikkeling van de Hallen is sindsdien een punt van discussie en een nieuwe tegenslag dreigt, nu er nog niet genoeg geld lijkt te zijn opgehaald voor de realisatie van de plannen.

Geschiedenis
Tussen 1900 en 1916 worden de Amsterdamse paardentrams langzaamaan vervangen voor electrische trams, de electrificatie. Voor onderhoud en stalling werden op verschillende plaatsen tramremises gebouwd. Zoals gebruikelijk voor openbare gebouwen werd daarvoor Publieke Werken ingeschakeld. Het werd een sober, maar degelijk ontworpen gebouw op een terrein waar ook de stadsreiniging een onderkomen had. De remise bij het Bellamyplein/ Tollensstraat was één van de eersten en de grootste, maar later volgden onder andere de Remise Havenstraat (1914) bij het Haarlemmermeerstation en de Remise Lekstraat (1927) bij de Amsteldijk. Het complex is gebouwd tussen 1901 en 1903, maar nog vele malen uitgebreid en naast stalling deed het tevens dienst als werkplaats. Vanaf 1925 werden er ook bussen gerepareerd.

Tot 1996 werden in de remise de Amsterdamse trams onderhouden. Daarna is het complex tot 2005 in gebruik genomen door de AOM en intussen, in 2002 is het benoemd tot monument. Hierna is het leeg komen te staan. Aanvankelijk is ontwikkelbedrijf Lingotto door het stadsdeel West benaderd voor een herontwikkeling van het gebouw, maar dit liep stuk.

Herontwikkeling
Inmiddels heeft de stichting TROM, een consortium bestaande uit onder anderen buurtbewoners, gebruikers en de architect André van Stigt het initiatief overgenomen om het complex te verbouwen tot een hedendaags multifunctioneel centrum dat zal dienen als aanjager van activiteiten en levendigheid in de buurt met behoud van het monumentale karakter. Het zal naast ongeveer 400 woningen bestaan uit horeca, een hotel, een bibliotheek, een theater, modeateliers en ambachtelijke bedrijvigheid. Er wordt ingezet op een aantal kernpunten in het nieuwe programma: buurtvoorzieningen, kunst en cultuur, mode, media, horeca en ambachten. Ook zal er ruimte komen voor parkeergelegenheid. Één van de hallen zal worden ingericht als passage zodat het geheel makkelijker te bereiken is voor bezoekers. Het stadsdeel heeft in 2011 TROM haar steun verleend door haar als partij voor de ontwikkeling uit te roepen en het bestemmingsplan aan te passen om de ontwikkelingen mogelijk te maken. Enkele dagen geleden werd echter bekend gemaakt dat het consortium nog moeite heeft om de laatste financiering rond te krijgen. Ook vormde het kraken van het complex in 2010 een (tijdelijke) tegenslag.

Het industriële complex is uniek vanwege het formaat (14.000m2) en de ligging in de 19e eeuwse ring van de stad. Ook de functie van het gebouw geeft het een unieke uitstraling en functionaliteit die niet elders voorkomt. Als de verbouwing uiteindelijk doorgaat, zal het complex bovendien een belangrijke functie in de buurt vervullen als centraal punt voor activiteiten, bedrijvigheid en als uitgaansgelegenheid in West.

Afbeeldingen:
- Artist Impression: Bureau van Stigt
- Historische foto: Beeldbank, Stadsarchief Amsterdam

Bronnen:
- tramremisedehallen.nl (TROM)- De Hallen op Tramremise.nl
- Tramremise plannen op Amsterdam.nl
- Van Riezen & partners (2011), Bestemmingsplan De Hallen – Tramremise, Stadsdeel West. Gevonden op amsterdam.nl
- Projectbureau De Hallen (2011) Nieuwsbrief De Hallen, Stadsdeel West. Gevonden op:
- De tramremise Tollensstraat op wikipedia
- Tijd dringt voor plan De Hallen op AT5.nl


View Larger Map


Lees meer...

5 jul 2012

De school in Het Schip van Michel de Klerk [UPDATE]

Michel de Klerk ontwierp tussen 1917 en 1919 het gebouw dat we tegenwoordig kennen als Het Schip. Het staat bekend als één van de hoogtepunten van de Amsterdamse School beweging, maar een deel van het bouwwerk is niet het ontwerp van de Klerk. Aan de Oostzaanstraat zit halverwege een school, welke te herkennen is aan de donkerderde bakstenen in de gevel. Deze school is op een even merkwaardige als fantastische manier geïntegreerd in de rest van het bouwwerk. Ook het verhaal achter de school is bijzonder te noemen. Hoewel het ontwerp van dit deel wel van de Klerk is, heeft hij deze uiteindelijke situatie echter zelf nooit meegemaakt.

Enkele dagen na het verschijnen van dit bericht is bekend geworden dat binnenkort een intentieovereenkomst wordt getekend waarin verschillende partijen de intenties uitspreken zich in te zetten voor de ontwikkeling van de school tot museumruimte.

Lees verder over de bijzondere geschiedenis van de school en het proces tot het huidige bouwwerk.

De school aan de Oostzaanstraat stond al op deze locatie voordat de Klerk aan zijn ontwerp begon. De school is waarschijnlijk gebouwd tussen 1913 en 1914 door een architect van Publieke Werken. De tekening van de gevel toont een zeer traditionele gevel met eclectische invloeden. Het bouwwerk bestaat verder uit drie volumes, waarvan het middelste enigszins lager is. Erg lang heeft de school in deze hoedanigheid niet bestaan.


Michel de Klerk kreeg in 1917 de opdracht van Eigen Haard om de rest van het perceel te bebouwen met een blok met 102 arbeiderswoningen. Hij heeft daarbij echter niet de opdracht gekregen om ook de school op te nemen en uit te breiden. Wel had hij daar ideeën over, getuige enkele schetsen en een uitgewerkte perspectieftekening die hij maakte. Aan de ontwerpen is te zien dat hij de geringere hoogte van de school niet goed vond passen bij de hoogte van zijn blok (zie ook onderaan het artikel). Hij ontwierp een extra verdieping boven de school en enkele aanpassingen aan de gevel. De school was echter eigendom van de gemeente, een totaal andere instelling dan Eigen Haard en hier had men er geen oren naar om de schetsen tot uitvoer te brengen. De uitvoering was duur en er was niet voldoende ruimtegebrek om een dergelijke uitbundige verbouwing te rechtvaardigen. Om de overgang tussen de school en zijn eigen gebouw toch minder abrupt te maken, kwamen er twee ronde uitstulpingen aan beide zijdes die over de school heen hingen. Bij enkele latere foto’s zien we echter dat er rond deze tijd toch enkele veranderingen aan de gevel zijn doorgevoerd. Zo is het dak aangepast tot een brede, met hout beklede rand. Of dit naar ontwerp van de Klerk is geweest is niet bekend. De daadwerkelijke ruimtelijke uitbreiding bleef bij de schetsen die de Klerk maakte.


Het Schip is gebouwd tussen 1919 en 1921. Twee jaar later, in november 1923 overleed de Klerk aan een longontsteking. De Klerk werd in zijn eigen tijd al veel geprezen en zijn plotselinge overlijden op 39 jarige leeftijfd ging als een schok door de architectenwereld. Toen tussen 1924 en 1925 de school uiteindelijk toch is uitgebreid werden de oude schetsen van de Klerk weer uit de kast gehaald en is het gebouw geworden zoals we dat tegenwoordig kennen. Naar verluid heeft onder andere JF Staal zich hard gemaakt voor de realisatie volgens het ontwerp van de Klerk om zijn vriend en collega te eren. Ook is volgens zijn ontwerpen het uiterlijk van de school verder versoberd. Zo is een onderste natuurstenen rand vervangen voor bakstenen in de zelfde kleur als die welke gebruikt zijn voor Het Schip en zijn de versieringen in de gevel van natuursteen en afwijkende bakstenen donkerder gemaakt. Als men goed kijkt ziet men deze afwijkende stenen echter nog zitten. Ook zijn de kozijnen vervangen voor nieuwe met de voor de rest van het gebouw zo kenmerkende roedeverdeling. Tot slot is ook de deur van de school aangepast en zijn enkele beeldhouwwerken van Hildo Krop toegevoegd. In het gebouw hebben verschillende scholen gezeten, maar de toenmalige school heette De Veulens, hiernaar verwijzen de paardenkoppen in de gevel. Ook aan het interieur is het één en ander veranderd. Zo is een trap uit de tijd van deze verbouwing met een originele trapleuning en houten decoraties tegenwoordig nog aanwezig.

Inmiddels is in het gebouw basisschool De Catamaran gevestigd. Deze school heeft plannen om te verhuizen naar de nieuwe buurt in de Houthavens. In 2001 heeft stadsdeel Westerpark het gebouw aangeboden aan het Woningbedrijf Amsterdam. CASA Architecten heeft toen een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar de mogelijkheden van herbestemming bij een eventuele leegstand. Deze overdracht is uiteindelijk niet doorgegaan en de school is nog steeds in eigendom van het stadsdeel. Inmiddels is Museum Het Schip in het postkantoor van het gebouw gevestigd en nu de school plannen heeft te verhuizen, is er ruimte voor een uitbreiding van het museum.

[UPDATE]
Op 12 juli wordt een intentieovereenkomst getekend tussen Museum Het Schip, woningcorporatie Eigen Haard, de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en Stadsdeel West om de school te ontwikkelen tot museumruimte. De school zal hiervoor worden overgedragen aan Eigen Haard dat ook de rest van het complex in bezit heeft. Hierbij zal het museum de school huren van de corporatie. In de nieuwe museumruimte zal de nadruk worden gelegd op de verschillende facetten van de Amsterdamse School.

Zie voor een recenter artikel over de renovatie van het Schip hier:
Restauratie Het Schip van Michel de Klerk

Bronnen:
- S. Johannisse, Bock, M, 1999, Michel de Klerk, Bouwmeester en tekenaar van de Amsterdamse school 1884-1923
- Stissi, V, 2007, Amsterdam, het Mekka van de volkshuisvesting Sociale woningbouw 1909-1942, 010 publishers
- CASA Architecten, 2001, Het Schip, haalbaarheidsonderzoek 2001, gevonden op: casa-architecten.nl
-
Vastgoedmarkt.nl


Afbeeldingen:
- Foto: SPQA Amsterdam
- Tekening gevel: Archief Publieke Werken, via CASA Architecten
- Historische foto's: Beeldbank Archief Amsterdam
- Schetsen Michel de Klerk: NAi, via S. Johanisse


Lees meer...

20 mrt 2012

Stadsgezichten het Parool: Politiepost Buiksloterweg

Net voorbij het tolhuis van de pont in Noord staat een klein huisje in Amsterdamse School stijl. De rubriek Stadsgezichten van het parool besteed aandacht aan het bijzondere gebouwtje dat zijn leven in 1916 begon als politiepost van het deel van Amsterdam dat toen nog leeg was.

Het huisje kenmerkt zich door een zachtere, minder expressieve stijl dan we gewend zijn uit buurten als de Spaarndammerbuurt en Oud-Zuid. Deze landelijkere variant van de Amsterdamse School vonden vele architecten beter passen bij het karakter van de tuindorpen die veelvuldig in Noord zijn gebouwd. Het beschilderde houten beschot op de gevel vindt men hier veelvuldig terug in allerlei variaties.

Pas vanaf 1921 is de stad begonnen met het annexeren van de grond van kleine gemeentes voor de grootschalige uitbreidingen met tuindorpen: Tuindorp Oostzaan (1919-1921), Tuindorp Nieuwendam (1924-1927), Tuindorp Buiksloterham (1924-1930) en Tuindorp Buiksloot (1930-1932).

De tuindorpen waren een reactie op enorme woningnood in de jaren '10, maar hoewel er mondjesmaat nieuwe woningwetwoningen gebouwd werd in deze periode, werden in de zelfde periode bijna net zo veel woningen onbewoonbaar verklaard en ontruimd, vanwege de slechte staat waarin zij zich bevonden. De ruimte in de stad was beperkt en voor arbeiders gold de stad in die tijd als smerige, onhygiënische, criminele opeenhoping van ellende. Op het platteland was alles eigenlijk veel beter. Men had er de ruimte, de rust, groen en een sterkere sociale omgang met elkaar. Alles viel op zijn plaats toen er werd besloten om in Noord grote tuindorpen aan te leggen. Het idee van de tuinsteden was uit Engeland en Duitsland over komen waaien en brak met de noodzaak om arbeiders onder te brengen in grote blokken met kleine appartementen.
De zware industrie van o.a. Shell, Draka, Kromhout en de ADM- en NDSM-werf zorgden voor werk voor de nieuwe bewoners.

Door de schaalvergroting (architecten kregen de opdracht om een gehele wijk te ontwerpen in plaats van een enkel blok) en de beschikbaarheid over goedkopere grond in Noord kon er makkelijker voor iedereen een kleine woning met tuin gebouwd worden.

Het was voor een veelal nieuwe generatie van Amsterdamse School architecten, zoals Jakoba Mulder, Boeyinga en Boterenbrood de lancering van hun carrière.

Naast het veelvoudig gebruik van natuur, hout op de gevels en de kenmerkende kleine huisjes heeft men geprobeerd meer elementen van het dorpsleven over te nemen. Zo zien we vaak dat buurten zijn centreerd rondom een centraal plein, dat iets wegheeft van een brink of dorpsplein.

Bekijk het artikel op de site van het Parool.


View Larger Map

Foto:
- Beeldbank archief Amsterdam

Bronnen:
- Rooy, P. de (red), (2007), Geschiedenis van Amsterdam deel IV, 1900-2000, SUN, Amsterdam
- Casciato, M. (1996), The Amsterdam School, 010 Publishers, Rotterdam
- Amsterdam Noord op wikipedia


Lees meer...

16 feb 2012

Het Zonnehuis in Amsterdam Noord

Een voor velen onbekend stukje Amsterdam, het Zonnehuis in Noord, dat de kern vormt van Tuindorp Oostzaan. Het is in 1932 gebouwd als verenigingsgebouw voor werknemers van onder andere de NDSM en heeft duidelijke Amsterdamse School invloeden. Tegenwoordig is het pand, dat nog steeds het originele interieur heeft, in gebruik als buurthuis voor theater en evenementen. Het pand is ontworpen door ir. Jakoba (Ko) Mulder (1900-1988), Nederlands eerste vrouwelijke stedenbouwkundige en landschapsarchitecte. De Juffrouw van het Bos, zoals zij werd genoemd vanwege het ontwerpen van het Amsterdamse Bos, zette zich in voor het plaatsen van speelplekken voor kinderen. Via de website mokums.nl, kwamen wij er achter dat de exploitatie van het gebouw dat eigendom is van Stadsherstel momenteel op losse schroeven staat.

Het pand heeft voor Noord altijd een bijzondere functie gehad en had als bedoeling om het verenigingsleven onder de arbeiders van de werfen te stimuleren. Verenigingen werden gezien als een ideaal middel om arbeiders te verheffen door ze uit de kroeg te houden. Begin jaren ’00 is het pand aangekocht en gerestaureerd door Stadsherstel.

Jakoba Mulder begon in 1918 aan de Technische Hoogeschool Delft aan de opleiding architectuur, waar zij één van de weinige vrouwelijke studenten was. Omdat het haar na haar studie niet lukte om een aanstelling te krijgen bij een bureau in de toch traditionele architectensector, besluit zij te solliciteren bij de afdeling stedenbouwkunde van de gemeente Delft. Hier wordt zij aangenomen als adjunct-architecte en werkt zij mee aan het uitbreidingsplan van de stad. ”Mejuffrouw Mulder” kreeg hierna vanaf 1930 een aanstelling bij de pas opgerichte afdeling Stadsontwikkeling van de Dienst Publieke Werken van Amsterdam, waar zij onder van Eesteren aan het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) werkte. Van Eesteren was verantwoordelijk voor het grote plan, Mulder voor de uitwerking van de details in het plan. Als van Eesteren in 1958 met pensioen gaat, volgt zij hem zelfs op als hoofd van de afdeling Stadsontwikkeling. Zij zou nog tot 1966 bij de dienst werkzaam zijn.

De grootste bekendheid kreeg Mulder vanwege haar betrokkenheid bij het Boschplan. In de tijd dat het belang van groen, sport en sociale activiteiten werd ontdekt als cruciaal voor de fysieke en mentale gezondheid van stedelingen en voor de stad als geheel, zorgde het Amsterdamse Bos voor de nodige recreatie. Om dit te stimuleren werden verschillende open velden, een theater en sportfaciliteiten (de Bosbaan) meegenomen. Tevens viel het plan samen met de werkverschaffing, dat een oplossing moest bieden tegen de hoge werkloosheid in de crisisjaren. Het Amsterdamse Bos is ontworpen in een versoberde variant van de Engelse landschapsstijl. Dit maakt dat het bos functioneler en minder natuurlijk is opgebouwd dan bijvoorbeeld het Vondelpark. Zo zijn bijvoorbeeld alle faciliteiten geordend in een “activiteiten-as”, zodat de bezoekers die rust zoekt dit ook kan vinden. In 1937 werd begonnen met de aanleg, maar vanwege de oorlog heeft de voltooiing langer geduurd dan oorspronkelijk gepland. Pas in 1970 waren de werkzaamheden gereed.

Ook het Beatrixpark in Amsterdam Zuid is door Mulder ontworpen. Dit minder groots opgezette park, werd voltooid in 1938. Na haar pensionering in 1966 wordt Mulder alsnog voor haar laatste klus gevraagd bij de ontwikkeling van het recreatiegebied Spaarnwoude. Zij overleed in 1988 en haar nalatenschat voor de stad omvat vele kinderspeelplaatsen met groen, klimrekken en water, waar zij over zei: “Wat is er voor ieder kind heerlijker te bedenken dan zon, licht en ook nog water?”.

De website Mokums.nl vertelt meer over het Zonnehuis en al het andere typisch Amsterdamse.



Bronnen:
- mokums.nl
- Artikel bij Stadsherstel.nl
- Website van het Zonnehuis
- Kessel, E. van & Palstra, F. (1994), De juffrouw van het Bos, Dienst Ruimtelijke Ordening, Amsterdam

Foto Zonnehuis: Wikipedia


Lees meer...

8 feb 2012

De schuilkelders in de metrostations van Amsterdam

In Amsterdam zijn tijdens de Koude Oorlog een aantal grote schuilkelders aangelegd in de metrostations van de Oostlijn om de bevolking te beschermen in geval van een atoomaanval. De schuilkelders bestaan nog steeds en werden zelfs tot 1999 onderhouden. Op internet is aardig wat te vinden over het bestaan van de kelders, maar over de omvang van het project en de ontstaansgeschiedenis is niet veel algemeen bekend. De vele halve waarheden, schimmige herinneringen en complottheorieën die te vinden zijn, maken het mysterie en de onduidelijkheid compleet. Het mysterie wordt deels gevoed doordat vandaag de dag het tijdperk van atoomdreiging, spionage en angst voor het oprukkende communisme moeilijk is voor te stellen, maar ook omdat weinig mensen van het bestaan van de kelders afweten. Dat is tegenwoordig zo, maar het merkwaardige is, dat door onduidelijke redenen ook toentertijd niemand van de kelders op de hoogte was gesteld.

Er is echter, in verband met de huidige renovatie van de Oostlijn, in 2010 een fantastisch boek verschenen, uitgegeven door de gemeente, Amsterdam dat veel over de geschiedenis van de kelders duidelijk maakt. Een vernuftig geheel van Marc Mijer.

Lees hier het verhaal van de schuilkelders in de Amsterdamse metrostations.

Bij de aanleg van de Oostlijn in Amsterdam in 1977 zijn tevens maatregelen getroffen om de metrostations in geval van een atoomaanval ook bruikbaar te maken als schuilkelders. De stations hebben deze functie pas in 2004 verloren. Vanaf 2008 werden de installaties, waarmee duizenden mensen enkele weken in leven konden worden gehouden ontmanteld. In verband met de huidige grootscheepse renovatie van de lijn zijn de ruimtes gebruikt voor nieuwe moderne luchtinstallaties voor de metro. Ook is een deel van de kelders in gebruik genomen als serverruimte voor de Amsterdam Internet Exchange.

Vandaag de dag is het moeilijk voor te stellen dat een gemeente besluit om op verschillende plaatsen in de stad schuilkelders te laten bouwen voor haar inwoners. Toch was de angst voor een atoomaanval in de jaren ‘60 en ‘70 zeer reëel. Het bouwen van schuilkelders was een praktijk die in meer grote steden gemeengoed was en door Den Haag werd aangestuurd. De Amsterdamse schuilkelders in de metrostations waren de grootste onderdelen van een stadsbreed stelsel van (soms provisorische) schuilplaatsen.

Aanleiding
De schuilkelders werden vanaf 1970 gebouwd tegelijkertijd met de aanleg van de metro, maar het idee hiervoor stamt al van veel eerder. Al vrij snel na de Tweede Wereldoorlog, die mede was geëindigd met twee atoombommen, ontstond de wereldwijde gespannen periode tussen oost en west, de Koude Oorlog. Al in 1952 waren deze spanningen dusdanig opgelopen dat de Nederlandse overheid de Wet tot Bescherming van de Bevolking tegen de gevolgen van oorlogsgeweld invoerde. Daarmee werd de dienst Bescherming Bevolking in het leven geroepen die plannen moest maken ter voorbereiding op eventuele aanvallen. In datzelfde jaar verscheen het schuilplaatsenplan Amsterdam, een inventarisatie van het aantal schuilplekken en mogelijke locaties voor nieuwe. Hieruit bleek dat dat het aantal schuilplekken in de stad ruim onvoldoende was.

De gemeente zat hiermee zwaar in de maag, want het bouwen van voldoende schuilkelders voor alle inwoners zou astronomische kosten met zich meebrengen en daar kwam bij dat men geen zekerheid had dat het wel echt effectief zou zijn. Bij een directe inslag van een atoombom zou sowieso niets overleven. De klap zou zelfs de sterkst bepantserde bunkers wegvagen. Daar kwam bij dat de kleinschalige binnenstad van Amsterdam met smalle straatjes niet geschikt was voor het bouwen van grote kelders. De gemeente had dan niet het budget om voor iedereen een degelijke schuilplek te bouwen, maar niets doen was ook geen optie. Men besloot daarom om maar met het beschikbare budget kelders te bouwen die geschikt waren om mensen twee weken in leven te houden, die in de minimale behoeftes konden voorzien en zouden beschermen tegen radioactieve neerslag in geval van een inslag op een nabijgelegen locatie.

Halverwege de jaren zestig werd besloten om kosten te besparen door de bouw van schuilkelders te combineren met de bouw van andere projecten. Vooral de metrostations, waarvan in 1966 de eerste uitgewerkte plannen al worden gepresenteerd, lenen zich uitstekend voor dit plan. De bouw startte in 1970 en zou tot 1977 duren. Niet overal bleek het mogelijk om de schuilkelders te bouwen, maar vooral drie stations bleken goed geschikt. De Wibautstraat, het Weesperplein en de Nieuwmarkt. In de jaren '70 en '80 is ook bij station Waterlooplein een schuilkelder gebouwd met een verbinding naar het stadhuis. Deze was echter kleiner en bedoeld voor de burgemeester en het stadsbestuur. Op internet circuleert het verhaal dat alle stations bovendien onderling verbonden zijn door een aparte tunnel die helemaal tot aan Centraal Station zou lopen. Hoeveel hiervan waar is, is niet bekend.

De drie initiële stations konden respectievelijk 3.000, 5.000 en 3.000 personen huisvesten. Zeer interessant uit het boek is de lijst uit 1978 met alle 40+ schuilplaatsen in Amsterdam met de respectievelijke capaciteiten, welke laat zien dat de meeste kelders slechts enkele honderden mensen konden herbergen. Op de lijst zijn de kelders in de stations ook opgenomen en hier worden veel optimistischere cijfers genoemd. Er zal hier waarschijnlijk van een worst case scenario zijn uitgegaan. Het totaal aantal schuilplaatsen wordt hier aangegeven als 36.000 voor een bevolking van toentertijd bijna 900.000.

De plaats waar de schuifdeur komt te staan wanneer deze voor de ingang is geschoven. Achter de grijze plaat rechts zit de deur zelf.

De schuilkelders
De schuilkelders bestonden in feite uit de ruimtes van de stations zelf. Bij een aanval zouden de stations bij de perrons en bij de ingangen hermetisch worden afgesloten van de buitenwereld door middel van gigantische stalen deuren. Er zouden metrostellen de stations in worden gereden, welke waren bedoeld als verblijfsruimtes. In het geval er nog mensen achteraf naar binnen moesten waren er speciale tussenruimtes, de gassluizen. De deuren die naar deze ruimtes leiden waren verscholen achter specifieke muren, welke dan moesten worden doorgebroken, zodat de deuren bereikbaar werden. Zowel de stalen schuifdeuren als de deuren naar de gassluizen zijn nog steeds aanwezig. Hier bevinden zich nog steeds de douches die dienden om radioactieve deeltjes weg te wassen. Ook zijn hier stortkokers aanwezig om alle kleding in te deponeren. Naakt en gewassen ging men dan alsnog het station binnen.

De omgekeerde tafels aan het plafond van station Weesperplein.

Een ander mooi overblijfsel dat herinnert aan de functie als schuilkelder zijn de hangende witte panelen aan het plafond van station Weesperplein. Dit zijn op de kop hangende tafels die gebruikt hadden kunnen worden om aan te eten. In de stations waren niet voldoende bedden aanwezig, dus er was gerekend dat men hier in shifts gebruik van zou maken. De kelders hadden enkele dagen voorbereidingstijd nodig om alle voorraden in te slaan, voedsel, water en diesel voor de aggregaten. Lucht werd wel bovengronds gehaald, maar werd via een complex filtersysteem stralingsvrij gemaakt. Twee grote ruimtes dienden als toiletten. Men zou hier zonder schotten tussen de provisorische potten hebben gezeten.

Het personeel van de GVB, als dienst die het dichtste bij alle kelders stond had de verantwoordelijkheid en kreeg de kennis mee om in het betreffende geval alles te regelen. Zij wisten ook welke muren moesten worden opengebroken om de deuren naar de gassluizen bereikbaar te maken. De Dienst Publieke Werken was echter verantwoordelijk voor het onderhoud.

Voor wie waren de schuilkelders bedoeld?
Mijer kaart een interessant punt aan in het boek. Hij stelt dat het onduidelijk is voor wie de kelders nu eigenlijk bedoeld waren. Het was onmogelijk om iedereen een plek te geven, dus wie mochten dan naar binnen? Waren het diegenen die het eerste aankwamen? Werd er geloot? Of waren degenen die het meeste betaalden? Mijer stelt in zijn boek dat het feit dat er zo weinig mensen het bestaan van de kelders kent en kende, mogelijk komt omdat er alleen een select clubje Amsterdamse elite van de kelders op de hoogte was gebracht, zodat zij van een plek verzekerd waren. Waarschijnlijk gaat dit echter te ver richting complottheorie.

Vanwege de enorme kosten dat het bouwen van de kelders met zich meebracht was het onmogelijk om voor iedereen fatsoenlijke schuilkelders te bouwen, maar de angst voor de dreiging en de onzekerheid over wat deze dreiging precies inhield, spoorde de gemeente aan om in ieder geval iets te doen. Zoals ook al gezegd, waren de schuilkelders eigenlijk niet echt nuttig en misschien dat dit heeft gezorgd voor onduidelijkheid en conflicten de besluitvoering. De gemeente wist waarschijnlijk zelf ook niet goed wat men nu met de kelders aanmoest.

In geval van een directe inslag zouden de kelders zinloos zijn geweest. Bij het maximale aantal mensen waren er genoeg voorraden om het hooguit enkele weken vol te houden. De kelders waren bedoeld om te beschermen tegen radioactieve straling en fall-out (neerslag) bij een een inslag op grotere afstand. Bij een dergelijke matige dreiging kan men ook schuilen in kelders in een huiselijke omgeving, hetgeen begrijpelijk voor velen een voorkeur heeft. In het boek wordt dan ook beschreven dat de kelders in eerste instantie bedoeld waren voor toevallige voorbijgangers die niet op tijd hun eigen huis konden bereiken, omdat zij bijvoorbeeld niet in Amsterdam woonden en voor hen die zelf geen kelders hadden.

Ik kan mij voorstellen dat de gemeente goed op de hoogte was van dit beperkte nut en geloofde dat de onduidelijkheid hierover tot meer onzekerheid en onrust zouden zorgen en dat men daarom heeft besloten de situatie af te wachten voordat een besluit zou worden genomen. Al met al heeft de onduidelijkheid over wat de dreiging precies inhield gezorgd voor besluiteloosheid bij de gemeente en het gebrek aan informatie is te wijden aan het feit dat men zelf ook niet wist wat men de mensen moest vertellen.

Ook moet niet worden onderschat dat het hele gebeuren van atoombommen, schuilkelders en post-apocalyptische taferelen zeer surreëel overkwam. Er waren veel geruchten en mythes over hoe te schuilen en wat te doen tegen hittestraling, fall-out en hoe men overvliegende bommenwerpers kon herkennen ten opzichte van gewone vliegtuigen, dat de dienst Bescherming Bevolking niet echt serieus genomen werd. Een mooi voorbeeld is de persiflage van Harry Mulisch op de pamfletten die in 1961 werden uitgedeeld: “Wenken voor de bescherming van uw gezin en uzelf, tijdens de jongste dag”.

Een intrigerend gegeven is het feit dat het onderhoud van de kelders pas in 1999 werd gestaakt. In 2004 is de functie van schuilkelders van de stations definitief opgeheven en daarmee zijn zij niet meer in gebruik. Hiermee is officieel één van de laatste hoofdstukken van de Koude Oorlog afgesloten. De GVB, die altijd het beheer over de kelders heeft gehad hebben zo nu en dan mensen binnen gelaten voor reportages of voorstellingen, maar nu de lijn wordt gerestaureerd lijkt het er op, dat dit ook niet meer zal gebeuren.

In dit artikel was slechts beperkte ruimte voor tekst en afbeeldingen. Voor degenen die meer willen weten over de schuilkelders van Amsterdam kan ik ten zeerste het boek Een vernuftig geheel van Marc Mijer aanraden.

De kanteldeur om het perron af te sluiten, zoals deze nog steeds te zien is vanaf het perron Wibautstraat.

Bekijk ook ons artikel over de metrokunst van de Oostlijn.

Bronnen:
- Mijer, M, 2010, Een vernuftig geheel, een kleine geschiedenis van de metroschuilkelders in Amsterdam, DIVV Gemeente Amsterdam
- geschiedenis24.nl voor meer informatie over Bescherming Bevolking (de "BB")


Afbeeldingen:
- Metro entree, kanteldeur, schuifdeur, Station Weesperplein: SPQA Amsterdam
- Veldbedden, lijst 1978: Stadsarchief Amsterdam

Tot slot nog wat beeldmateriaal over de schuilkelders.
De Bunker is een project van de Filmacademie en gaat over de schuilkelder bij het Waterlooplein/ Stopera.


Een aflevering van "Onze Schatten" op de NTR over onder andere de schuilkelders in de metro. (Vanaf 13:15)
Get Microsoft Silverlight Bekijk de video in andere formaten.

Lees meer...

25 jan 2012

Hotel The Grand (2)

Op 14 januari verscheen het eerste deel over Hotel The Grand. Het gebouw, voorheen het stadhuis van Amsterdam, bestaat uit een zeventiende eeuws deel waar later door Nicolaas Lansdorp een vleugel aangebouwd is in de Amsterdamse School stijl. Deze week meer aandacht voor het prachtige interieur.

(Bekijk ook het eerste deel van dit artikel over het Raadhuis.

De raadzaal
Tegelijk met de bouw van de Nieuwe Vleugel werd het Admiraliteitsgebouw van buiten gerestaureerd en van binnen geheel vernieuwd. De oude raadzaal op de eerste verdieping werd uitgebroken en vervolgens verbouwd naar ontwerp van Willem Penaat (1875-1957). Penaat was interieur- en meubelontwerper, textielkunstenaar, edelsmid en organisator. Hij was onder meer voorzitter van de Vereeniging voor Ambachts- en Nijverheidskunst, die in 1904 was opgericht. De doelstelling van de vereniging was de ontwikkeling van ambachts- en nijverheidskunst te bevorderen en de belangen van de beoefenaars van die kunst te behartigen.

Penaat ontwierp de raadzaal als een ‘Gesamtkunstwerk’. Hierbij worden alle onderdelen door één hoofdgedachte geleid en door één persoon tot zijn geheel geregisseerd. Alles in de raadzaal is, waaronder de wandbetimmering, , lichtarmaturen, meubels en zelfs de deurknoppen, ontworpen als een geheel. De meubelen zijn van Penaat zelf, maar de verdere invulling van zijn ontwerp besteedde hij uit aan beeldhouwers als Joseph Mendes da Costa, Hildo Krop, John Raedecker en aan A. Fortuin voor sculpturen en gebonden houtsnijwerk; Frits Lensvelt voor de lampen en Gerrit Lantman voor de deurknoppen. Johan Thorn Prikker maakte de schilderingen achter de tafel van Burgemeester en Wethouders die , door de voortijdige dood van de schilder, onvoltooid bleven.

Als men de kunstwerken in de zaal afzonderlijk bekijkt, herkent men de verschillende stijlen van de kunstenaars. Er is symbolisme bij Krop aan de rechterzijde van de zaal, expressionisme bij Mendes da Costa aan de linkerzijde, en een laat idealistisch symbolisme bij Thorn Prikker. Maar de raadzaal is niet alleen mooi om naar te kijken, er is ook veel symboliek verwerkt in al deze kunstwerken. Er is geen detail of het heeft een diepere betekenis, overigens steeds verwijzend naar zeer conventionele en brave deugden en idealen.
De zes figuren van Thorn Prikker staan voor goede deugden. Dit is ook te zien bij de werken van Mendes da Costa: zij symboliseren de wijsheid, de daad, de eensgezindheid en de liefde. Bij Hildo Krop komen we terecht in het glorieuze verleden van Amsterdam, met Gijsbrecht van Aemstel en de eerste scheepvaart naar Indië, die ook gelijk de groei van de stad in de zeventiende eeuw symboliseert; daarnaast de arbeid in de vorm van een mannenfiguur gelfankeerd door de nijverheid, wetenschap, kunst en handel en daarnaast de toekomst gesymboliseerd door een vrouw met een kind. Maar ook de koloniale rijkdom komt aan bod, voorgesteld als tabak, koffie en thee en de ondernemingslust door de vier windstreken uitgebeeld als dieren: een ijsbeer voor het noorden, een olifant voor het oosten, een kameel voor het zuiden en een bizon voor het westen. Tegen de achterwand van de raadzaal bevindt zich een beeld van Raedecker van drie vrouwen. De middelste van deze twee is de Stedenmaagd die Amsterdam symboliseert. Hetzelfde onderwerp zagen we ook al bij het houtsnijwerk van Krop. De dames aan weerzijde van de stedenmaagd dragen beide een bootje op hun handen; zij verbeelden de belangrijkste waterweg van de hoofdstad: de Amstel en het IJ.

Toch is er iets eigenaardigs aan deze zaal waar al deze kunstenaars samen hebben gewerkt. Als totaal maakt de zaal diepe indruk. Maar als men echter naar de details kijkt, dan moet men vaststellen, dat er geen enkel figuur is dat uitgebeeld is op een wijze die bijzonder verrast. Van een persoonlijke visie van de kunstenaar op bijvoorbeeld het nationale verleden is geen sprake. De gekozen symboliek is traditioneel. Hier wordt ons een gaaf wereldbeeld voorgespiegeld.

Trouwkamer
In de Nieuwe Vleugel bevindt zich nog een bijzondere zaal, de Trouwkamer Eerste Klasse, gedecoreerd door Chris Lebeau (1878-1945). Lebeau toonde al jong aanleg voor tekenen en ging van 1892 tot 1895 naar de Amsterdamse Kunst Nijverheid Tekenschool ‘Quellinus’. Vervolgens ging hij van 1895 tot 1899 naar de Rijksschool voor Kunstnijverheid. Als kunstenaar bleef Lebeau de Jugenstil of Art Nouveau altijd trouw, eerst in de kunstnijverheid, later in een grote verscheidenheid van kunstvormen, waarbij hij steeds gefascineerd werd en zich verdiepte in voor hem nieuwe technieken.

Voor de trouwkamer heeft Lebeau de wandschilderingen en het glas-in-lood ramen ontworpen in Art Nouveau stijl. Het verhaal dat wordt verteld is simpel en past heel goed bij deze kamer: meisje en jongen ontmoeten elkaar en een brandend hartje laat zien dat zij verliefd worden. De reine maagd draagt een lelie, zij laat zich niet verleiden door geschenken als een spiegel, ijdelheid, of door de luxe van juwelen, geld en drank. De reine jongen links van de deur draagt een uil die zijn hele romp bedekt. De uil staat voor de wijsheid die de jongen bezit en die hem weerhouden van onkuise begeerten.

Op het glas-in-lood raam vindt de bruiloft plaats. De personen zijn allen gekleed in kleding in jaren ’20 stijl, ook de periode waarin deze kamer ontworpen werd. De gasten geven cadeautjes aan het bruidspaar als in een processie. Hierbij werd Lebau geïnspireerd door een ceremonie de Lebeau had meegemaakt aan het hof van de sultan in Yogyakarta in Indië. Als we verder gaan komen we bij het familieleven waarbij de ouderlijke zorg voor het kind centraal staan.

Niet alleen het verhaal wat op de muren wordt verteld is bijzonder, ook de uitvoering er van is dat. Op een zachtgroene achtergrond zijn contouren aangebracht in olijfgroen, turkoois en paars met accenten van oranje en goud. Men ziet menselijke figuren vlak, zonder perspectivische diepte, volgens een ritmisch patroon, waarin de lijnen telkens naar het ovaal toegebogen worden. De lijven van de figuren zijn langgerekt en de ogen en monden als een masker. De ruimte tussen de hoofdfiguren is opgevuld door engelen in lange gewaden, die zingen, op lange trompetten blazen, of met vreemde, klauwachtige handen de harp bespelen. De rest van de ruimte tussen de personen wordt gevuld met bloemmotieven en reeksen kleine engeltjes. Ook het plafond is geheel in dezelfde kleuren beschilderd. Ondanks dat het grootste deel van de trouwkamer ontworpen is door Lebeau, hebben ook hier meerdere kunstenaars aan gewerkt. Het tapijt is van A. Grimmon, het houtsnijwerk op de deuren van B. Richter en de lampen van J. Eisenloeffel.

Wandschildering Karel Appel
Enkele jaren na de oorlog zou het gebouw opnieuw een rol spelen in de ontwikkeling van de Amsterdamse kunst. COBRA-schilder Karel Appel maakte in november 1949 een wandschildering in de kantine van het stadhuis in opdracht van de gemeente. De COBRA-beweging ontstond in 1949 en was een internationale kunstbeweging waarin kunstenaars uit Kopenhagen, Brussel en Amsterdam een belangrijk aandeel hadden. Karel Appel (1921-2006) bezocht de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. De werken van Picasso deden hem op zoek gaan naar zijn eigen vormentaal.

Op de betrekkelijk kleine wand van de langgerekte ruimte bracht Appel een sobere compositie aan van enkele grote, matte kleurvlakken, waarin forse zwarte lijnen de contouren van hongerende kinderen waren aangegeven. De gezichten bestaan alleen uit twee zwarte stippen die de ogen aanduiden. De wandschildering kreeg de titel ‘Vragende Kinderen’. Appel deed zijn inspiratie voor de wandschildering op tijdens een treinreis naar Kopenhagen toen hij op de stations waar hij langs kwam hongerige kinderen van het naoorlogse Duitsland had zien bedelen. Deze kindergezichtjes zijn terug te zien op de wandschildering. De wandschildering werd door het gemeentebestuur geaccepteerd, maar door de ambtenaren die hun pauzes in de kantine hielden niet. Ze vonden het werk lelijk, belachelijk en onrustig. Ze vonden het maar niks om te moeten lunchen onder de blik van vragende kinderen. Eind 1949 werden de Vragende Kinderen achter een schot verborgen.

Van stadhuis tot hotel
Nadat het Princenhof jarenlang dienst had gedaan als stadhuis, verliet het gemeentebestuur in 1987 het oude stadhuis om zich te vestigen in het nieuwe stadhuis. Het lot van het Princenhof was enige tijd onzeker, maar in 1992 opende hotel The Grand haar deuren. Het Princenhof werd verbouwd, waarbij alle originele details bewaard zijn gebleven zodat deze tot op de dag van vandaag te bewonderen zijn.

Bekijk ook foto's van het beeldhouwwerk aan de buitenzijde van het gebouw op Verbeeldingsblog

Bron:
- Roegholt, R., Hotel the Grand Amsterdam. Een kleine cultuurgeschiedenis van het gebouw (Amsterdam 1995).

Foto's:
- Gebouw: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam
- wandschildering Karel Appel: Geschiedenis24

Lees meer...