23 jan 2012

De Amsterdamse School

Hoewel de meeste mensen de term Amsterdamse School kennen, houdt bij veel mensen de kennis op bij het romantische beeld van mooie baksteen architectuur. De Amsterdamse School is één van de weinige bouwstijlen die door architecten, historici én reguliere architectuur-geïnteresseerden wordt gewaardeerd. Maar wat is de Amsterdamse School precies, behalve een zeer decoratieve bouwstijl uit de jaren '20 en '30 die een sterke binding heeft met de sociale woningbouw in Nederland? Wat zijn de ideologieën van de architecten als Michel de Klerk en Joan van der Meij en op welke manier past het beeld van het gesamtkunstwerk hier in? Wat zijn de verschillen en overeenkomsten met de Art Nouveau en de Art Déco? In dit artikel meer aandacht voor de kenmerken van de Amsterdamse School.

De Amsterdamse School
De Amsterdamse School is een bouwstijl die populair was van ongeveer 1910 tot 1930. Er is veel onduidelijkheid over hoe men de Amsterdamse School architectuur precies kan herkennen. De verschillen met de Art Nouveau, de Art Déco en de Nieuwe Kunst van Berlage zijn vaak zo klein, dat het moeilijk is een duidelijke scheiding tussen de diverse stijlen aan te geven. Voor een deel overlappen zij met elkaar en vooral visueel zijn er overeenkomsten, maar toch zijn er enkele duidelijke verschillen aan te wijzen. Belangrijke eigenschappen die de Amsterdamse School uniek maken zijn de manier waarop met compositie wordt omgegaan, de verbinding met de sociale woningbouw, de ideologie achter de beweging en de ontstaansgeschiedenis. In dit artikel zal meer verteld worden over de aanleiding en het verhaal achter de Amsterdamse School. Ook wordt er ingegaan op de visuele basiskenmerken. Tot slot een stuk over de reden dat de stijl maar kort populair was.

De eerste tekenen
De Amsterdamse School is net als de Art Nouveau en de meer rationele Nieuwe Kunst van Berlage, die beiden iets eerder ontstonden, een reactie op de neostijlen uit de 19e eeuw. Deze beweging, waarvan Pierre Cuypers in Nederland de belangrijkste exponent van was, baseerde haar ontwerpen op het imiteren van klassieke, gothische of renaissance gebouwen en hun verhoudingen. Eind negentiende eeuw, kwam hier verandering in. Gedreven door een snel veranderende maatschappij, zoals de in Nederland laat op gang gekomen industrialisatie, nieuwe uitvindingen en een wereld die zich opende, ontstond ook in de architectuur een drang om te vernieuwen en te zoeken naar nieuwe inspiratiebronnen voor de vormgeving. Terwijl in andere delen van Europa de Art Nouveau populair was, ontstond rond 1890 in Nederland een door Berlage getrokken sobere en rationele variant. Deze was echter zo sober, dat er al snel een tegenbeweging kwam. Zo deed Nederland ook alsnog mee in de expressieve periode van de architectuur.

Gedreven jonge architecten begonnen de typisch Nederlandse materialen, als bakstenen en dakpannen, te gebruiken om juist volstrekt irrationele vormen te creëren. De nadruk lag nu meer op spektakel, schoonheid en romantiek. Een verademing vergeleken met de vaak zwaarmoedige ontwerpen van Berlage en al snel viel het bij het grote publiek in de smaak. Veel van deze architecten hadden geen formele ingenieursopleiding gevolgd en hadden een veel artistiekere en idealistische benadering van de architectuur. In plaats van de bouwkunde van Berlage, voelden zij meer voor de bouwkunst. Een verschil met de Art Nouveau is dat bij de laatste vaak natuurlijke en plantaardige vormen als inspiratie werden genomen, denk aan bloemen, planten, vogels, draken, etc., terwijl de Amsterdamse School vaak een abstractere uitstraling heeft. Ook ligt bij de Amsterdamse School de nadruk sterker op de compositie van de verschillende vormen.

De eerste gebouwen van de Amsterdamse School waren nog opdrachten die vanuit instituten met geld kwamen, zoals het Scheepvaarthuis (1912-1916) van Joan van der Meij, dat door chique scheepvaartmaatschappijen was besteld. Het Hillehuis (1911) van Michel de Klerk (middenstand woningen) voor ontwikkelaar Klaas Hille en de arbeidsbeurs (1913) voor Publieke Werken van Van der Meij en Piet Kramer, maar al snel kwam hier verandering in.

Sociale woningbouw en socialistisch idealisme
Er was namelijk tegelijkertijd een andere revolutionaire ontwikkeling aan de gang. Er kwam meer aandacht voor arbeiderswoningbouw, geleid door een sterke socialistische beweging, die uitmondde in de woningwet. De woningwet bepaalde onder andere dat woningen moesten voldoen aan minimale eisen en dat er niet meer gebouwd mocht worden zonder bouwvergunning. Maar misschien het belangrijkste onderdeel voor de ontwikkeling van de Amsterdamse School was de mogelijkheid voor verenigingen om financiële steun te ontvangen van de overheid, de woningbouwcorporaties. De steun hield in dat woningbouwverenigingen goedkope leningen kregen van de overheid, mits zij zich zonder winstoogmerk volledig toelegden op woningbouw. De woningwet was voortgekomen uit de noodzaak voor maatregelen vanuit de overheid om goede woningen te bouwen voor arbeiders. Krotten moesten onbewoonbaar worden verklaard en worden ontruimd en daarvoor in de plaats moesten nieuwe degelijke woningen komen. Hoewel de woningwet uit 1901 stamde, heeft het toch tot ongeveer 1915 geduurd voordat de eerste woningwetwoningen gerealiseerd waren.

Vanwege de verzuiling hadden de corporaties allen een andere achtergrond of ideologie. Er waren katholieke of juist protestante verenigingen, er waren socialistische verenigingen, maar ook grote bedrijven, zoals de spoorwegen of de gasfabrieken hadden hun eigen vereniging. Waar er bij de meeste verenigingen vooral aandacht was voor de gezondheid en hygiëne: toiletten, stromend water, buitenruimte en de ligging van keuken en trapgat, namen vooral de socialistische verenigingen het voortouw om een stap verder te gaan. Als de arbeidersklasse verheven moesten worden, dan kon dat niet alleen door het verschaffen van gezonde woningen. Voor de mentale verheffing was het ook belangrijk dat arbeiders in contact kwamen met kunst en cultuur.

De Amsterdamse School, waartoe een aantal sterk socialistische architecten, zoals Michel de Klerk, toe behoorden, werden gevraagd als architect voor het nieuwe vraagstuk van arbeiderswoningen. Zij gaven invulling aan hun socialistische idealisme met het verlangen om bijzondere en mooi versierde “arbeiderspaleizen” te bouwen voor “hen die al zo lang zonder enige vorm van schoonheid hadden moeten leven”. Om kosten te besparen werd vaker gekozen voor de goedkopere lokale materialen. In de bouwtraditie in Nederland was altijd al plaats geweest voor bakstenen, dakpannen en hout voor de kozijnen, maar nu werd er gezocht naar steeds creatievere manieren om deze materialen te gebruiken. Bakstenen zijn ideaal voor allerlei creatieve uitspattingen: experimenten met metselverbanden, uitsteeksels, sierrandjes, rondingen, ramen in bijzondere vormen, maar steeds vaker werd de nadruk gelegd op abstracte composities en plasticiteit. Dit laatste is een enigszins vage term die veel wordt gebruikt om de Amsterdamse School aan te duiden. Er wordt mee aangeduid dat er meer dan bij andere stijlen aandacht wordt besteed aan het plaatsen van driedimensionale vormen, vlakken, lijnen en elementen in composities die je in eerste instantie niet zou verwachten. Een aantal voorbeelden hieronder illustreren dit:

Spaarndammerplantsoen (1918) Michel de Klerk, J.M. Coenenstraat (1922-1924) J.F. Staal, J.M. Coenenstraat (1926) B van den Nieuwen Amstel.

De Amsterdamse School als totaal stijl
De Amsterdamse School is niet alleen een architectuurstijl. Net als bij andere bewegingen was het ook toepasbaar voor andere objecten, zoals meubilair, grafische ontwerpen en gebruiksobjecten. Wel is een kenmerk van deze tijd dat er werd geprobeerd de grenzen tussen architectuur en toegepaste kunst te vervagen. Deze ontwerpfilosofie, die overigens ook al bij Berlage populair was, werd aangeduid met de term gesamtkunstwerk. Hierbij werd getracht aan de ene kant de verschillende kunsten te doen samensmelten door beeldhouwwerk, smeedijzerwerk, meubilair, muurschilderingen mee te nemen en aan de andere kant een hoge mate van ambacht in alle materialen toe te passen, sierlijk tegelwerk, elegante trapleuningen, mooi gipswerk, glas-in-lood, etcetera. Het hoefde niet per sé van één en dezelfde ontwerper te zijn, vaak werden andere ontwerpers op specifieke ruimtes of materialen gezet.
Bij sociale woningbouw was het niet mogelijk om zoveel versieringen in verschillende materialen toe te passen, simpelweg omdat de bewoners het niet konden betalen. Toch zien we een iets soberder voorbeeld van deze totaalkunst in het postkantoor in Het Schip (1919-1921) van Michel de Klerk, waar nu een museum in is gevestigd.
Wel bleef het vaak bij toegepaste kunst, een echte Amsterdamse Schoolstroming in bijvoorbeeld de schilderkunst, is moeilijker te vinden, maar bijvoorbeeld het symbolisme en de socialistisch bewogen lithografieën die in grote getalen gedrukt werden als “kunst voor het volk” van Jan Toorop hebben veel overeenkomsten met de ideologie van de Amsterdamse School architecten.

De Amsterdamse School bleef ook niet bij de sociale woningbouw. De stijl werd al gauw populair onder alle lagen van de bevolking. Sierlijk bouwen was al langer in trek en deze nieuwe stroming werd ook door de elite veel besteld. Er zijn talloze villa’s bekend in Amsterdamse School stijl, hoewel hier het socialistische ideaal vaak nergens te bekennen is. De stijl kan blijkbaar ook los gezien worden van de ideologie en er zijn een heleboel architecten die wel in Amsterdamse School stijl ontwierpen, maar niets met het socialisme hadden.

De Amsterdamse School in Amsterdam
Hoewel de woningwet een oplossing was voor een landelijk probleem is de Amsterdamse School vooral in Amsterdam tot uiting gekomen. Dit heeft meerdere oorzaken. Om te beginnen was de socialistische kern vooral in Amsterdam gevestigd. Dit waren niet alleen de arbeiders, maar ook de socialistische elite, een club die bestond uit kunstenaars, filosofen en idealisten, mensen zoals Floor Wibaut en Arie Keppler, die de functies bekleedden van respectievelijk wethouder van volkshuisvesting voor de SDAP en directeur van de gemeentelijke woningdienst Amsterdam. Zij waren de stuwers achter de woningwet en begeleidden de arbeiders in het opzetten van de woningbouwverenigingen.

Ook belangrijk voor de Amsterdamse School was de dienst Publieke Werken, de gemeentelijke dienst die verantwoordelijk was voor openbare gebouwen, zoals scholen, bruggen en straatmeubilair, maar ook de stedenbouwkundige plannen voor de stad maakte. Directeur A.W. Bos wilde van zijn dienst een moderne organisatie maken en nodigde daarom de jonge Amsterdamse School architecten uit om de ontwerpen te maken. Aangezien Amsterdam in die tijd enorm groeide, was de invloed van deze dienst groot. Honderden scholen, honderden bruggen (Piet Kramer), maar ook de gebouwen voor diensten als de tram, het electriciteits bedrijf, het stadshuis werden allemaal in deze stijl gebouwd.

Tot slot was er in Amsterdam de schoonheids- of welstandscommissie opgezet. Een commissie bestaande uit vooraanstaande architecten die, hoewel deze niet was verbonden met de gemeente, voor zichzelf een positie had verworven om alle nieuwbouw te keuren en adviezen uit te brengen over het ontwerp. Het college van B&W mocht hiermee doen wat zij wilde, maar in de praktijk namen zij alle adviezen over en keurden veel gebouwen af. Hoewel de welstand in het begin zelfs huiverig was geweest ten opzichte van de nieuwe stijl, bestond deze na enkele jaren uit enkel Amsterdamse School architecten. Het hoeft geen verwondering te wekken, dat er een sterke voorkeur uitging naar deze stijl. Ook architecten die eerder in een andere stijl hadden gebouwd, pasten hun ontwerpen aan door er Amsterdamse School trekjes aan toe te voegen. Zij kregen anders simpelweg geen opdrachten.

Kritiek en het einde van de Amsterdamse School
Natuurlijk is er toen en in de loop der jaren veel kritiek geweest op de Amsterdamse School. Vooral achteraf gezien was het een beweging die erg tweeslachtig was. Het verspillen van gemeenschapsgeld aan het bouwen van zinloze ornamenten op arbeiderswoningen viel moeilijk te rijmen met de grote woningnood en materiaalschaarste uit die tijd. Het Schip (1919-1921) van Michel de Klerk, hoewel tegenwoordig gezien als één van de mooiste voorbeelden van de Amsterdamse School, kreeg misschien wel de meeste kritiek te verduren. De kosten per woning bleken uiteindelijk meer dan drie keer zoveel als andere woningen met dezelfde oppervlakte. Ook het voortschrijdend inzicht in de eigenschappen van goede, gezonde arbeiderswoningen bleek niet meer te kloppen met eerdere Amsterdamse School opvattingen. Wilden de architecten eerst het gezinsleven stimuleren door de woning relatief af te sluiten van de buitenwereld, nu bleek dat licht toch ook erg belangrijk was voor de gezondheid. Ook kwam er kritiek op de hoge onderhoudsinvesteringen. Niet alleen huisvrouwen klaagden over alle raampjes, hoekjes en randjes die gepoetst moesten worden, ook voor de corporaties bleek het onderhoud van de woningen enorm veel te kosten. Het idealisme van de begindagen was inmiddels weggeëbt en toen rond 1930 de levensstandaard voor arbeiders hard omhoogging, waren er weinig argumenten meer over om zo duur te bouwen. In het latere Amsterdam Zuid, waar vooral voor de middenklasse gebouwd werd door ontwikkelaars ziet men dan ook dat de grootse irrationele beweging uit de hoogtijdagen zijn verworden tot een soberdere variant, waar de versieringen veel subtieler van aard zijn en de compositie van de gebouwen weer traditionelere oplossingen tonen. De rondingen zijn er vaak vervangen voor hoekige vormen en het zadeldak (de driehoekige vorm, die de meest voorkomende dakvorm vormt) is terug. Het spel met bakstenen is veel minder sterk aanwezig en ramen zijn ook vaak een stuk traditioneler van vorm.

C. Kruyswijk Stadionweg (1930), G.J. Rutgers Minervalaan (1926)

Het definitieve einde van de Amsterdamse School kwam met de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de oorlog werden amper woningen gebouwd en toen deze was afgelopen, moest er een inhaalslag worden gemaakt. Er moesten snel enorme hoeveelheden goedkope woningen gebouwd worden en de Amsterdamse School was daarvoor gewoonweg niet geschikt.
Het einde van een karakteristieke nationale stijl.

Hiermee komen wij aan het einde van het eerste deel van deze reeks artikelen over de Amsterdamse School. Blijf ons blog in de gaten houden voor meer.

Bronnen:
- Bolhuis, G. Atlas gordel 20-40. Amsterdam, De Balie.
- Casciato, M.(1991) De Amsterdamse School. Rotterdam, Uitgeverij 010.
- Stissi, V. (2007) Amsterdam, het mekka van de volkshuisvesting, Sociale woningbouw 1909-1942. Rotterdam, Uitgeverij 010.

Foto's:
- Alle foto's: SPQA Amsterdam,
behalve
- Minervalaan: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam

5 opmerkingen:

  1. Het is opmerkelijk dat door jullie wordt benadrukt dat de Amsterdamse School gelieerd was aan de sociale woningbouw. Met name het geciteerde werk van Vladimir Stissi tracht die wijdverbreide misvatting namelijk te ontkrachten.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Het werk van Vladimir Stissi probeert niet te ontkrachten dat de Amsterdamse School gelieerd was met de sociale woningbouw. Het is andersom: het benadrukt dat de sociale woningbouw niet per definitie geliëerd is aan de Amsterdamse School. Dit klopt, omdat het grootste gedeelte van de sociale woningbouw uit deze periode geen Amsterdamse School is.

      Andersom was de ontwikkeling van de sociale woningbouw wel essentieel voor de Amsterdamse School. Zonder dit type bebouwing was de Amsterdamse School net als andere expressionistische stijlen in Europa een dure, uitbundige bouwstijl gebleven die net als bijvoorbeeld de Art Nouveau of Art Déco vooral gebruikt werd voor het bouwen van kantoren en woningen voor de hogere klassen. Hetgene wat de Amsterdamse School onderscheidt van zijn europese tegenhangers is het unieke politieke en maatschappelijke klimaat dat hier was ontstaan, waardoor de meest uitgesproken en unieke voorbeelden van de stijl de sociale woningbouwblokken zijn.

      U heeft wel gelijk dat de Amsterdamse School niet per definitie altijd sociale woningbouw was. Er is veel Amsterdamse School in andere vormen dan sociale woningbouw, vooral ook in andere delen van het land, maar ik wil toch benadrukken dat de meest bijzondere gebouwen, die om die reden ook altid in de (internationale) geschiedschrijving worden behandeld, toch de blokken van Michel de Klerk zijn.

      Verwijderen
    2. Ik denk dat we het helemaal met elkaar eens zijn, zo te zien.
      Het valt me echter op dat in vrijwel alle publicaties over de Amsterdamse School die altijd in één adem wordt genoemd met de sociale woningbouw en ontwikkelingen uit die tijd. Dat suggereert een inniger verbondenheid dan dat er in feite was.
      Inderdaad waren die ontwikkelingen cruciaal voor de bloei van de Amsterdamse School, en zijn de beroemdste voorbeelden het product van die samenwerking, maar dat bleek eerder uitzondering dan regel.
      Het is belangrijk om de Amsterdamse School (net als welke andere stijl dan ook) te presenteren in het historische kader waarin zij thuishoorde, en dan is het van belang om dit soort nuances duidelijk aan te geven; m.i. mist die in de huidige tekst.

      Verwijderen
  2. is er ooit onderzoek gedaan hoeveel arbeiders eigenlijk gewoond hebben in de gebouwen van de Amsterdamse school en ook: wat was de huurprijs toen.?

    BeantwoordenVerwijderen