In Amsterdam Zuid, tussen het Roelof Hartplein, de Boerenwetering en het Noorder Amstelkanaal ligt een kleine, maar bijzondere buurt. Het hoort visueel bij Plan Zuid van Berlage, maar gevoelsmatig past het eerder bij Oud-Zuid of de Pijp. In dit buurtje is heel mooi de verscheidenheid in verschijningsvormen te zien die de Amsterdamse School met zich meebracht. Ook bijzonder is dat het hier dan wel gaat om verenigingsbouw, maar dat vrijwel de gehele buurt is gebouwd door één en dezelfde vereniging. Deze vereniging, ACW Samenwerking is opgericht in 1908 en is één van de weinige verenigingen die onafhankeklijk is weten te blijven en niet is meegegaan in de schaalvergrotende ontwikkelingen van fusies die kenmerkend is voor de sector. Ook draait de vereniging nog op dezelfde statuten als bij de oprichting.
De vereniging heeft verschillende vooraanstaande architecten, zoals J.F. Staal en J.C. van Epen laten bouwen aan een eigen buurt met een uniek karakter. Één van de blokken van deze vereniging is enigszins onopvallend, maar bij benadering is het zeer uitbundig gedecoreerd, het Rode Blok van Barend van de Nieuwen Amstel uit 1926.
Samenwerking
De bouw van het Rode Blok is in 1925 begonnen door Samenwerking, van oorsprong een vereniging voor “hoofdambtenaren”. De leden waren gegoede ambtenaren die door middel van een coöperatief systeem goedkopere, maar toch degelijke eigen woningen wilden bouwen. De vereniging is begonnen met enkele panden aan de Moreelsestraat en de Jacob Obrechtstraat in 1908, waarmee het één van de eerste verenigingen is van vlak na de woningwet uit 1901. Omdat het niet ging om arbeiderswoningen, kon er geen beroep worden gedaan op de financiële regelingen uit deze wet. De eerste woningen werden gebouwd door middel van eigen geld, leningen en obligaties.
In de eerste jaren fungeerde M.J.E. Lippits als huisarchitect, maar in de loop der tijd kwamen ook andere architecten voorbij. De vereniginng had geen socialistische of gelovige achtergrond en dat is te zien aan dat het feit dat er niet, zoals bij andere verenigingen, een voorkeur was voor specifieke architecten. Lippits was bijvoorbeeld katholiek, terwijl Staal en van Epen socialisten waren.
De eerste panden bleken een relatief succes voor die tijd en er werd rond 1916 gedacht aan een volgend complex van 600 woningen. Dit moest het volledige gebied beslaan tussen de Hobbemakade, Roelof Hartstraat, J.M. Coenenstraat en de Reijnier Vinkeleskade. Voor dit project werd van Epen aangetrokken. Hoewel de vereniging verschillende bijzondere panden heeft laten bouwen, is dit deel van het complex, met het Harmoniehof (1917-1925) als hart, waarschijnlijk het bekendste deel. Hoewel van Epen zichzelf niet tot de Amsterdamse School rekende, zijn er overeenkomstige elementen te vinden. Het bestaat uit een aantal lagere woningen rondom een gemeenschappelijke tuin, met daar omheen hogere blokken. De financiering bleek toch problematisch, totdat Samenwerking kon profiteren van een regeling waarbij ook middenstandswoningen hulp van de overheid kregen in de vorm van een hypotheek.
Voor de volgende blokken werd Barend van den Nieuwen Amstel aangetrokken, omdat van Epen onenigheid kreeg met de welstandscommissie. Van den Nieuwen Amstel had als Amsterdamse School architect al ervaring in de woningbouw, maar het Rode Blok werd zijn meest kenmerkende gebouw. De bouw van het blok, dat bestaat uit 120 ruime appartementen (4 of 5 kamers) is gebouwd aan het einde van de periode tussen ongeveer 1920 tot 1925, die kan worden gezien als de hoogtijdagen van de Amsterdamse School. Deze tijd viel samen met een relatief voorspoedige economische toestand na het herstel van na de Eerste Wereldoorlog.
Het Rode Blok
Het Rode Blok, dat inmiddels een rijksmonument is, valt voornamelijk op vanwege de plastische compositie van prismatische vormen en vlakken, waaruit de gevel is opgebouwd. De naam van het blok komt van de felrode bakstenen die gebruikt zijn voor de gevel, hoewel deze gecombineerd zijn tot een speels geheel met donker- en lichtbruine stenen en al dan niet wit geschilderde prefab betonelementen. Dit laatste kan worden gezien als een uniek fenomeen in een tijd dat voornamelijk gebruik werd gemaakt van handwerk voor beeldhouwwerk. Doordat de mallen meerdere malen gebruikt konden worden en de elementen goedkoop geproduceerd konden worden, kon een rijk versierprogramma worden gerealiseerd zonder dat de kosten te veel zouden oplopen. Een slimme vinding bij dergelijke coöperatieve woningbouw. De elementen stellen voornamelijk wijnranken en bladeren voor, maar er zijn ook enkele figuren te vinden. De betonnen delen zijn onder andere terug te vinden in kolommen tussen de ramen, op hoeken en in de bekroning boven de deurpartijen. In deze laatsten zijn ook krullen verwerkt die de regenpijpen lijken te omarmen.
Ook de moeite waard zijn de hijsbalken van het blok. Deze zijn versierd met siersmeedijzerwerk en noemde Han Schenk in zijn boekje over hijsbalken de mooiste van Nederland.
Op bepaalde delen, vooral op de hoek van de J.M. Coenenstraat en Gerard Terborgstraat lijkt het gebouw een extra verdieping te hebben. Dit effect komt echter doordat de bovenste vijfde verdieping bij de rest van het blok een stuk terug ligt en zo balkons vormt. Of de architect dat effect toentertijd ook zo heeft bedoeld is niet na te gaan, maar het geeft het gebouw een enorme speelsheid in de gevel. Op de vijfde verdieping wordt echter niet gewoond, hier zaten vroeger zolders voor kolen of het drogen van de was.
Ondanks dat het gebouw zo sierlijk is vormgegeven en zo bijzonder compositorisch is opgebouwd, heeft het gebouw bij de oplevering geen aandacht gekregen in de vakliteratuur. Het is onduidelijk waarom dit precies is, maar het zou kunnen dat na het spektakel van Michel de Klerk en de zijnen in de Spaarndammerbuurt en de Nieuwe Pijp de recensenten tegen het eind van 1926 enigszins Amsterdamse School moe waren. In andere delen van het land waren De Stijl en het Nieuwe Bouwen doorgebroken en dit trok meer de aandacht in de vaktijdschriften. Waarschijnlijk kwam het gebouw gewoonweg te laat om als nieuwswaardig te worden gezien.
Barend van den Nieuwen Amstel
Van den Nieuwen Amstel is zijn carrière begonnen als bureau medewerker van onder andere F.A. Warners, een groot bureau dat vooral veel woningen in Amsterdam Zuid heeft gebouwd, maar meer bekendheid verwierf met een aantal kantoorgebouwen in de binnenstad. Van den Nieuwen Amstel werkte van 1914 tot 1920 op dit bureau, waar hij ervaring opdeed met het ontwerpen van luxere appartementencomplexen. Na de bouw van het Rode Blok heeft hij voor Samenwerking nog een karakteristiek blok ontworpen. Het naast het Rode Blok gelegen Nieuwe Huis is bekend als filiaal van de Openbare Bibliotheek, maar was toentertijd bedoeld als huis voor alleenstaanden.
Van den Nieuwe Amstel is zelf nooit gezien als één van de gangmakers binnen de Amsterdamse School beweging. Hiervoor kwam hij feitelijk te laat. Dit is ook te zien aan de andere blokken die hij vooral in de Rivierenbuurt ontwierp die veel soberder zijn ontworpen, zoals de rest van de bebouwing aldaar. Slechts het blok aan de Ijselstraat doet nog enigszins denken aan het blok dat zijn meesterwerk zou blijven.
Bronnen:
- Oorthuys, D, 2004, Over het Rode Blok en de architect Barend van den Nieuwen Amstel, Samenwerking, Amsterdam
- Schenk, H. 1999, Van onderen! Vierhonderd jaar hijsbalken in Amsterdam, Architectura & Natura Amsterdam
- Stissi, V. (2007). Amsterdam, het mekka van de volkshuisvesting, Sociale woningbouw 1909-1942. Rotterdam, Uitgeverij 010.
- samenwerking.org
Foto's: SPQA Amsterdam
View Larger Map
Geen opmerkingen:
Een reactie posten