Vorige week is een start gemaakt met een beknopte biografie over Architect Jan Frederik Staal. De architect, die tegenwoordig aardig onderbelicht blijft, heeft mij altijd weten te boeien, juist vanwege de verscheidenheid van zijn ontwerpen en zijn vermogen om elke keer een visueel sterk ontwerp neer te zetten. Vorige week zijn de vroege werken van Staal aan bod gekomen. Deze week wordt meer aandacht besteed aan zijn latere en waarschijnlijk bekendere ontwerpen. Deel 2 van een tweeluik over deze architect.
In de rubriek Architect belicht wordt op regelmatige basis een spraakmakende architect uitgelicht die veel heeft betekend, soms juist weinig heeft betekend, of gewoon omdat hij/zij in het nieuws voorkomt.
Vorige week is de Amsterdamse School periode van Staal al enigszins besproken. Deze periode is tevens de periode waar Staal in uitblonk. Tijdens het grootste deel van deze periode die voor Staal van ongeveer 1918 tot 1930 duurde was hij tevens redacteur van het tijdschift Wendingen, een toonaangevend en kritisch tijdschrift, ontstaan uit het genootschap van Architectura et Amicitia, waar veel Amsterdamse School architecten voor schreven. Het blad, dat opgericht was door H. Th. Wijdeveld, behandelde naast nieuwe gebouwen een grote verscheidenheid aan verwante onderwerpen, zoals meubilair, kunst, maar ook typografie en uitheemse architectuur.
De Samenwerking
Een karakteristiek voorbeeld uit deze periode van Staal vormt het bouwblok voor De Samenwerking aan de JM Coenenstraat uit 1921-1924. De Samenwerking was een coöperatieve vereniging voor gegoede gemeenteambtenaren. Anders dan bij andere coöperaties, werden architecten hier niet naar ideologie of geloof uitgezocht. Staal behoorde net als zes andere architecten, waaronder Michel de Klerk, Gratama en Van Epen tot een voorselectie, waarna zij schetsen moesten inleveren. In eerste instantie werd Staal niet uitgekozen, maar later mocht hij dit blok toch ontwerpen.
Vooral de hoekpartij aan de Bartholomeus Ruloffsstraat, die de indruk wekt van het samenkomen van lange volumes, vormt een spectaculaire compositie van cillindrische en kubistische vormen. Het is vooral deze hoek die op de foto wordt genomen, maar de zijde aan de Bronckhorststraat laat eveneens een mate van fantasie en oog voor detail zien, dat de meeste andere gebouwen overschaduwd. Het is de zijde aan de JM Coenenstraat, met de stalen traplichten, die het verlangen van Staal illustreert, om met nieuwe materialen te experimenteren. Deze manier van ontwerpen, waarbij afzonderlijke delen van een gebouw een ander uiterlijk krijgen, kan gezien worden als een verlangen om het stedenbouwkundige plaatje ook mee te nemen. Niet alleen levert het een gevarieerd straatbeeld op, het is ook een poging een gesamtkunstwerk te vormen, waarbij de omgeving van het gebouw en het gevoel hierbij wordt meegenomen in de afzonderlijke delen van het gebouw. Deze idealen zijn ook in de blokken van De Dageraad en Het Schip van Michel de Klerk en Piet Kramer aanwezig, hoewel Staal de nadruk meer legt op de compositie van de rondingen, vlakken en volumes, terwijl de blokken van de andere twee zich concentreren op een rijke en gevarieerde detaillering.
Andere gebouwen uit deze periode vormen onder andere het iets subtielere bouwblok aan de Pythagorasstraat, Copernicusstraat en Linnaeusparkweg in Watergraafsmeer (1919-1920), de bebouwing aan de Jan Evertsenstraat bij het Mercatorplein (1925) en het Nederlandse paviljoen van de wereldtentoonstelling in Parijs (1925), waarvoor Staal de Grand Prix voor Architectuur ontving.
Zakelijke periode
Nadat de uitbundige passie van de Amsterdamse School enigszins was getemperd door ontwikkelingen als de crisis, en de stijl zich verder ontwikkeld tot een soberdere variant, is Staal weer een van de voorlopers en hij weet de nieuwe technologische ontwikkelingen die elders plaats vinden in meer of mindere vorm samen te voegen met Amsterdamse School invloeden en tot nieuwe gebouw types te ontwikkelen. Om kosten te sparen, vindt er een verschuiving in de architectuur plaats die zich kenmerkt door het gebruik van meer kubistische, strakkere vormen en het veelvuldig achterwege laten van spectaculaire en kostbare details.
Het Telegraafgebouw (1925-1930) is een mooi voorbeeld van een tussenvorm, aangezien het ook nog steeds trekken heeft van de Amsterdamse School. Dit is vooral te zien in de toren van meer dan 47m hoog, welke was versierd met keramiek, beeldhouwwerk van Hildo Krop en in de kleine raampjes, zaten letters, “Telegraaf”, die ’s nachts oplichtten. Het beeldhouwwerk stelde vier krantenjongen voor die naar alle windrichtingen riepen. In 2004 zijn replica’s hiervan herplaatst. De sobere, licht gevel, waarachter de kantoren en op de begane grond de persen. Deze waren zo zwaar dat de fundering uitzonderlijk robuust is uitgevoerd. Staal heeft zich voor deze oplossing en vanwege de hoogte van het gebouw laten helpen door de ingenieur G.J. Langhout.
Een tweede voorbeeld uit deze periode is de Wolkenkrabber (1927-1930) aan het Victorieplein in Zuid, of het Daniël Willinkplein, zoals het tot 1945 heette. Het 40 meter hoge gebouw vormt de afsluiting van de Vrijheidslaan, de entree van Plan Zuid. Voor het 12-verdiepingenhuis, zoals het gebouw officieel heet is duidelijk dat Staal zich verwijderde van de sierlijke Amsterdamse School en experimenteerde met nieuwe technologieen en materialen, zoals gewapend beton, staal en glas. Het vormde het eerste gebouw van deze hoogte in Nederland en was voor die tijd ongekend modern. Naast de wolkenkrabber ontwierp Staal ook het achterliggende en bijbehorende complex met woningen aan het Merwedeplein/Churchilllaan/Rooseveltlaan.
Een ander voorbeeld uit deze periode vormt het blok aan de Jan Evertsenstraat (1925) en de bloemenveiling in Aalsmeer (1928).
De invloed van de Nieuwe Zakelijkheid is langzaam maar zeker ook in de ontwerpen van Staal te merken. Enigszins tegelijkertijd met de bovengenoemde gebouwen ontwerp Staal in Rotterdam, de Koopmansbeurs. Hoewel dit gebouw pas in 1940 gereed kwam, kreeg Staal de opdracht al in 1925 na een gewonnen prijsvraag. Staal experimenteert met nieuwe materialen en het gebouw lijkt ondanks zijn leeftijd, in het moderne Rotterdam niet te misstaan.
Rond dezelfde tijd bouwt Staal nog een woningblok aan de Apollolaan/ Beethovenstraat/ Corellistraat (1938), dat zich kenmerkt door de donkere erkers met de ronde kozijnen en dat hij hier, in tegenstelling tot de rest van Amsterdam Zuid geen gesloten bouwblok heeft neergezet, maar een gebouw dat meer weg heeft van strokenbouw, met een lager gedeelte aan de zuidkant om de woningen van meer lichtinval te voorzien.
Staal is in 1927 met een beeldhouwwerk van zijn beeltenis op de hoek van de Minervalaan en de Gerrit van der Veenstraat vereeuwigd. Dit werk is onderdeel van het rijke beeldhouwprogramma op de vier gebouwen op deze kruising. De architect van deze gebouwen, G.J. Rutgers liet, op eigen kosten, door Toon Rädecker de voltallige schoonheidscommissie van Amsterdam Zuid uithakken temidden van verbeeldingen van de kunsten, ambachten, mythologische figuren en de seizoenen, waar ook Jaap Kaas aan meewerkte. In 1940 is Staal op 61-jarige leeftijd overleden aan de gevolgen van een maagoperatie.
Bronnen:
- Casciato, M. (1991). The Amsterdam School. Rotterdam, Uitgeverij 010.
- Stissi, V. (2007). Amsterdam, het mekka van de volkshuisvesting, Sociale woningbouw 1909-1942. Rotterdam, Uitgeverij 010.
- Burkom, F. Van, et al. (2009). Kunst aan de straat, Amsterdam, Uitgeverij Bas Lubberhuizen
- Geïllustreerd Weekblad van 26 oktober 1928, gevonden op: buitenbeeldinbeeld.nl
- Een artikel over de wolkenkrabber op zuidelijkewandelweg.nl
- Een artikel over het Telegraafgebouw op de site van het grachtenhuis
Geen opmerkingen:
Een reactie posten