24 jul 2012

Het penseel van de 4e dimensie. De tijd als medeontwerper in de architectuur

SPQA Amsterdam kan het heuglijke feit mededelen dat zij haar eerste gastredacteur aan u kan presenteren. Kees Haafkens is zelfstandig architect te Amsterdam en doceerde jarenlang architectuurbeschouwing op de kunstacademie AKI te Enschede. Kees zal ons zo nu en dan aanvullen met artikelen over zijn bevindingen en ervaringen in de architectuur en Amsterdamse School.

In het haast mystieke gedicht TIJD beschrijft Vasalis hoe de wereld eruit zou zien als de tijd heel snel zou verlopen: alles zou pulseren van verandering. Met woeste penseelstreken richt de Tijd de wereld in. Wij zijn ons hier amper van bewust, maar toch knabbelt de Natuur aan alles, niet in de laatste plaats aan de architectuur. Dat kan soms ongelukkig zijn, maar soms juist ook prachtig, zeker als dit ‘Penseel van de 4e dimensie’ bewust door architecten wordt ingezet.


TIJD
Ik droomde, dat ik langzaam leefde…
langzamer dan de oudste steen.
Het was verschrikkelijk: om mij heen
schoot alles op, schokte of beefde,
wat stil lijkt. ‘k zag de drang waarmee
de bomen zich uit de aarde wrongen
terwijl ze hees en hortend zongen;
terwijl de jaargetijden vlogen
verkleurende als regenbogen…
Ik zag de tremor van de zee,
zijn zwellen en weer haastig slinken,
zoals een grote keel kan drinken.
en dag en nacht van korte duur
vlammen en doven: flakkrend vuur.
- De wanhoop en welsprekendheid
in het gebaren van de dingen,
die anders star zijn, en hun dringen,
hun ademloze, wrede strijd…
Hoe kon ik dat niet eerder weten,
niet beter zien in vroeger tijd ?
Hoe moet ik het weer ooit vergeten?

(Vasalis , 1940)

Als wij ons voorstellen, dat in de tijd – 1940 – dat het hierboven staande gedicht van Vasalis geschreven werd, de 2CV al bestond, dan zou het beeld van de onklaar geraakte en aan de elementen overgeleverde Eend van vriend Henk (afb. 1) een heel toepasselijke inspiratiebron kunnen zijn geweest. Het gedicht lijkt te zijn voortgekomen uit een plotseling (bijna mystiek) inzicht over wat de Natuur, die immers eeuwig de tijd heeft, zou laten zien als je heel erg langzaam leefde en alles als in een extreem versnelde film voorbij zag komen.

Het gedicht gaat over natuurlijke verschijnselen, maar toch wordt één keer gerefereerd aan het lot van de dingen:
De wanhoop en welsprekendheid/ in het gebaren van dingen/ die anders star zijn, en hun dringen/ hun ademloze, wrede strijd.
Dit gedicht kan daarom ook opgedragen worden aan de door mensen gemaakte dingen en wat ze ondergaan in de Tijd, overgelaten aan de Natuur. Zo ook de architectuur, waar gebouwen na oplevering te maken krijgen met de Natuur die alle Tijd heeft om er aan door te werken .

Natuur en Bouwen
Bouwkundigen wordt op school en later in de praktijk voortdurend bijgebracht wat de verwoestende werking van natuur en tijd kan zijn op bouwconstructies en hoe ongewenste verschijnselen als lekkage, scheuren, verrotting, enzovoort voorkomen kunnen worden bij het ontwerpen ervan. Zo wordt bijvoorbeeld geleerd, bij baksteen constructies de stenen recht óp elkaar te stapelen en ze niet uit te laten steken, omdat zich daar stof , vuil en vogelmest kan verzamelen, regelmatig bevochtigd door regen en dat mos en soms zelfs plantjes zich daar kunnen vastzetten die vervolgens met hun wortels in de voegen dringen. Een dergelijk gebouwonderdeel (afb. 2) dat lange tijd aan zijn lot wordt overgelaten vervalt uiteindelijk naar een ruïneuze toestand.

Dat is nooit de bedoeling van architecten en bouwkundigen en toch gebeurt het regelmatig. Dat zoiets wel eens tot schilderachtige taferelen kan leiden wordt niet in overweging genomen op de ontwerpbureaus. Zo is bij de bouw van een eenvoudige schuur (afb. 3) het dakoverstek te klein gehouden, waardoor druppend regenwater net op het onderliggende buitenbekleding met ongekantrechte houten delen terecht komt. Op het noord-oosten gelegen betekende dit dat regelmatig na regenbuien de planken niet voldoende konden opdrogen, waardoor zich in de loop der jaren een schilderachtig patroon kon ontwikkelen van gedeeltelijk bemoste planken en verbleekte groene verf.

Overigens kan een proces van groen worden soms juist gewenst zijn, als men gebouwonderdelen van brons of koper maakt worden die geleidelijk aan groen door koperoxide. Dit natuurlijke proces duurt vele jaren en levert dan een fraai kopergroen patina op. Tegenwoordig schijnt men niet meer te willen wachten en kunnen er bronzen plaatmaterialen toegepast worden die van te voren kunstmatig met een zuurbad van een groene oxidelaag worden voorzien. Een opvallend voorbeeld is het Nemo-gebouw in Amsterdam, dat geheel met zulk soort platen is bekleed. Helaas wordt deze laag na verloop van tijd door een ander scheikundig proces er weer van binnenuit afgedrukt, zodat er een vlekkerig beeld ontstaat. De normale oxidatie gaat daarna weer gewoon door, de natuur laat zich kennelijk niet het recht op het nemen van tijd ontfutselen.


Beeld en constructie
Omdat architectuur zowel bouwkunde is als kunst kan zijn, bestaat er altijd een al eeuwenoude spanning tussen beeld en constructie. In de Italiaanse Renaissance-architectuur van Palladio (1508-1580) zien we dat de klassieke vormentaal (afb. 4) gerealiseerd wordt met kunstig sierpleisterwerk dat een heel andere constructieve opbouw suggereert dan die werkelijk werd gebruikt bij de bouw; als na eeuwen achterwege blijven van onderhoud de beeldende pleisterlaag is verdwenen komt de eigenlijke, bouwkundig-organische bouwwijze met lateien en bogen zoals die al sinds de Romeinen voor utilitaire bouwwerken wordt gebezigd , tevoorschijn (afb. 5)

In landen als Italië, waar nog veel overblijfselen uit vervlogen tijden bestaan, worden ruïnes wel op laconieke wijze opgenomen in nieuwere bouwwerken en gaan dan organisch deel uitmaken van de stedelijke bebouwing, zodat de Tijd evocatief zichtbaar blijft (afb. 6)

Het ontstaan en laten bestaan van ruïnes kan zeer verschillend gewaardeerd worden: binnen een idealistische visie op de gebouwde wereld worden ze niet getolereerd omdat ze niet stroken met voorstellingen van Ideaal en Perfectie en herinneren aan de vergankelijkheid van menselijke en maatschappelijke idealen; in landen daarentegen waar naast een idealistische ook een sterke romantische traditie bestaat, zoals bijvoorbeeld in Engeland, worden ze juist geconserveerd en gewaardeerd als Heritage, ter herinnering aan een roemruchte geschiedenis. Of zelfs: bij afwezigheid van dergelijke historische referenties werden in de 18e en 19e eeuw in nieuw aangelegde landschapsparken wel als ruïnes uitziende bouwwerken opgericht, op zorgvuldig uitgekozen plaatsen in een schilderachtige compositie volgens de romantische ideeën van de Picturesque Movement. Zoals in Kew Garden de Ruined Arch (1759) van William Chambers. Zo kon een schoonheidswaardering ontstaan waarin de onderworpenheid van de mens aan Tijd en Natuur een plaats wordt gegeven en die voor altijd verbonden is met de Romantiek.

De paradox van restaureren
In ons eigen land bestaat eigenlijk geen echte romantische traditie (met uitzondering van de korte en hevige periode van de Amsterdamse school (+/- 1915 – 1925)) en wij kennen dan ook maar weinig goed bewaarde ruïnes. De neiging om ze te verwijderen uit ons opgeruimde wereldje is sterk en blijkt b.v. uit de wonderlijke hybride die in Amsterdam aan de Linnaeusstraat staat: van een negentiende eeuwse kerk die enige decennia geleden afbrandde, werd alles afgebroken op de toren na, waarachter een nieuw gebouw in een soort neo-neoclassicistische stijl werd opgetrokken.

Moderne ruïnes, van gebouwen uit de 20e eeuw dus, bestaan of bestonden hier wel, maar werden tot nog toe niet in hun vervallen staat behouden en geconserveerd. Terwijl dat heel goed zou hebben gekund als mogelijkheid toen men jarenlang discussieerde over de toekomst van het gedeeltelijk tot een moderne ruïne vervallen sanatorium Zonnestraal
(Duiker & Bijvoet, 1927). (afb. 7)

Het is uiteindelijk begin deze eeuw gerestaureerd en van geheel andere functies voorzien. Uiterlijk roept het complex weer het uitgesproken idealistische beeld op van het beroemde voorbeeld van het Nieuwe Bouwen wat het lang is geweest (afb. 8), zonder het nog werkelijk te zijn. Met alle respect voor de moeite die men zich getroost heeft om dit soort paradigmatische gebouwen te restaureren, men ontkomt niet aan de paradox dat om een historisch gebouw te bewaren de geschiedenis die het mede gevormd heeft weer gedeeltelijk moet worden weggepoetst. Met een “Engelse“ aanpak zou er wellicht een monument voor de socialistische geschiedenis die Zonnestraal voortbracht van gemaakt zijn, met instandhouding van de ruïnes.

De Tijd als mede-ontwerper
Het is ook mogelijk, vanaf het allereerste begin van het bestaan van een gebouw niet alleen rekening te houden met de hierboven beschreven invloed van tijd en natuur, door bijvoorbeeld zeer degelijke en beproefde bouwkunde te hanteren, maar die invloeden al in het ontwerp in te zetten voor een geleidelijk veranderend beeld. Zoals dat is gedaan bij de Maranathakerk van Aldo van Eyck in Deventer (1992). Hier zijn voor de gevels hekwerken ontworpen, die bedoeld zijn als klimrekken voor rozen. Niet alleen veranderde het gebouw van aanzien gedurende de eerste jaren, maar ieder jaar verandert het mee met de jaargetijden; bloei, uitgebloeid zijn, verdorren en weer groen worden.
Ook zijn de topgevels voorzien van een buitenbetimmering van onbehandelde, vergrijzende houten delen, waarop (en dat is ongetwijfeld niet voorzien) ook nog door de heen en weer zwiepend rozentwijgen een cirkelvormig patroon wordt getekend door de werking van de wind.
Het Penseel van de 4e Dimensie aan het werk aan een uitzonderlijk gebouw (afb.9).


Geen opmerkingen:

Een reactie posten